Hoge Raad, 17-11-2006, AZ2380, 41485
Hoge Raad, 17-11-2006, AZ2380, 41485
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 november 2006
- Datum publicatie
- 17 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AZ2380
- Zaaknummer
- 41485
Inhoudsindicatie
Recht van gebruik en bewoning, rioolaansluitrecht, begrip ‘eigendom’.
Uitspraak
Nr. 41.485
17 november 2006
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede te Ede tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 november 2004, nr. 04/00024, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de rioolrechten.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de rioolrechten van de gemeente Ede opgelegd ten bedrage van € 63,17 (ƒ 139,20), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Ede (hierna: het hoofd) is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het hoofd vernietigd en de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede (hierna: het college) heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De woning a-straat 1 te Z is eigendom van A en B. Met betrekking tot die woning is in een notariële akte aan belanghebbende een recht van gebruik en bewoning toegekend. Belanghebbende heeft het uitsluitende gebruik van een op de begane grond gelegen woonkamer, opkamer en keuken. In gezamenlijk gebruik zijn het souterrain, de entree tot de woning, de gang, de hal en het toilet, de trap naar de eerste verdieping en de badkamer. De eigenaren hebben het uitsluitend gebruik van de rest van de woning (woonkamer, keuken en vier slaapkamers). De woning is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
3.2. De Verordening rioolrechten 2001 van de gemeente Ede (hierna: de Verordening) bevat onder meer de navolgende bepalingen:
"Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
(...)
c. onder eigendom verstaan, een roerende of een onroerende zaak;
(...)
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam "rioolrechten" worden geheven:
a. een recht van degene die bij begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, en
(...)
2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt, ingeval het eigendom een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
(...)
De Hoge Raad zal het in artikel 2, lid 1, letter a, bedoelde recht hierna aanduiden als: het aansluitrecht.
Artikel 3 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
1. (Het aansluitrecht) wordt geheven per eigendom.
(...)
Artikel 5 Belastingtarieven
1. (Het aansluitrecht) bedraagt per eigendom per belastingjaar ƒ 139,20.
(...)
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van rioolrechten."
3.3. Zowel belanghebbende als de eigenaren van de woning zijn aangeslagen in het aansluitrecht. Voor het Hof was in geschil of het gedeelte van de woning dat bij belanghebbende in gebruik is, voor de toepassing van de Verordening moet worden aangemerkt als afzonderlijk 'eigendom' en derhalve sprake is van twee eigendommen die elk in de heffing van het rioolrecht kunnen worden betrokken.
Het Hof heeft geoordeeld dat, nu de Verordening in artikel 1 voor de begripsomschrijving van wat onder 'eigendom' moet worden verstaan aansluit bij het begrip 'onroerende zaak', voor de invulling van laatstgenoemd begrip de Wet waardering onroerende zaken en de ingevolge die wet gewezen jurisprudentie van overeenkomstige toepassing is.
3.4. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Overeenkomstig hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2005, nr. 40315, BNB 2006/22, dient, nu de Verordening een eigendom definieert als een roerende of onroerende zaak en er geen aanwijzingen zijn voor een andere (welbepaalde) betekenis, het begrip 'zaak' te worden verstaan in de civielrechtelijke betekenis. Het door belanghebbende bewoonde gedeelte is echter slechts dan een afzonderlijke zaak in civielrechtelijke zin (en slechts dan potentieel object van een tot dat gedeelte beperkt recht van gebruik en bewoning) indien met betrekking tot dat gedeelte en het andere gedeelte sprake is van twee onafhankelijk van elkaar te gebruiken bouwsels, die zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing van de eigendom (HR 29 mei 1985, nr. 22 739, BNB 1985/234, NJ 1986, 274).
3.5. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het door belanghebbende gebruikte deel van de woning en het resterende deel daarvan niet twee onafhankelijk van elkaar te gebruiken bouwsels zijn die zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing van de eigendom. Immers, blijkens de overgelegde plattegrond vormen de drie vertrekken waarvan belanghebbende het exclusief gebruiksrecht heeft, niet een aaneengesloten geheel; één van die vertrekken wordt van de twee andere gescheiden door een gang die in gemeenschappelijk gebruik is. Het door belanghebbende bewoonde gedeelte is derhalve als zodanig geen afzonderlijke zaak in civielrechtelijke zin.
3.6. Het overwogene onder 3.5 brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat geen geldig recht van gebruik en bewoning is gevestigd. Het is immers geenszins uitgesloten dat - zo niet krachtens uitleg van de vestigingsakte, dan toch in elk geval krachtens artikel 3:42 BW - aan de akte de werking moet worden toegekend dat het recht van gebruik en bewoning is gevestigd op de gehele onroerende zaak, waarbij echter bij de akte nader is bepaald dat belanghebbende slechts het in de akte omschreven gedeelte daadwerkelijk gebruikt en de eigenaren het andere gedeelte.
3.7. Uit het voorgaande volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Het geding na verwijzing
4.1. Het verwijzingshof dient zich op de hoogte te stellen van de inhoud van de akte waarbij het recht van gebruik en bewoning is gevestigd.
4.2. Indien noch krachtens uitleg noch krachtens conversie de hiervoor in 3.6 omschreven werking aan de akte kan worden toegeschreven, is geen (geldig) recht van gebruik en bewoning gevestigd. In dat geval dient het beroep gegrond te worden verklaard, omdat belanghebbende dan geen genothebbende van de eigendom is, zodat de aanslag ten onrechte aan haar is opgelegd.
4.3. Indien aan de akte wel de hiervoor bedoelde werking dient te worden toegekend, is belanghebbende genothebbende krachtens recht van gebruik en bewoning van de eigendom, naast de eigenaren, die daarvan genothebbende krachtens eigendom zijn. In dat geval dient het verwijzingshof te onderzoeken of met betrekking tot de situatie dat er meerdere genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht ten aanzien van een onroerende zaak zijn, ingevolge artikel 11 van de Verordening nadere regels zijn gesteld waarin wordt bepaald in welke volgorde de genothebbenden worden aangeslagen.
4.4. Opmerking verdient dat na verwijzing ervan moet worden uitgegaan dat het door belanghebbende bewoonde gedeelte van de woning niet een "zelfstandig gedeelte" is als bedoeld in artikel 3 van de Verordening. Het Hof heeft immers geoordeeld dat het door belanghebbende bewoonde gedeelte niet voldoet aan de maatstaf dat het blijkens zijn indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Weliswaar heeft het Hof dit geoordeeld in verband met zijn hiervoor in 3.4 onjuist bevonden opvatting dat artikel 16, letter c, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing is, maar de zojuist vermelde maatstaf is tevens neergelegd in het wél toepasselijke artikel 3 van de Verordening. 's Hofs oordeel omtrent de toepassing van deze maatstaf geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst; het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2006.