Home

Hoge Raad, 17-11-2006, AZ2381, 41488

Hoge Raad, 17-11-2006, AZ2381, 41488

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 november 2006
Datum publicatie
17 november 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AZ2381
Zaaknummer
41488

Inhoudsindicatie

Recht van gebruik en bewoning, rioolafvoerrecht, begrip ‘eigendom’, afvalstoffenheffing, begrip ‘perceel’.

Uitspraak

Nr. 41.488

17 november 2006

MvA

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede te Ede tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 november 2004, nr. 03/02090, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de rioolrechten en de afvalstoffenheffing.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2003 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in het rioolafvoerrecht, respectievelijk de afvalstoffenheffing van de gemeente Ede opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 34,44 en € 280,80. De aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Ede (hierna: het hoofd) gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraken van het hoofd alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede (hierna: het college) heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

De woning a-straat 1 te Z is eigendom van A en B. Met betrekking tot die woning is in een notariële akte aan belanghebbende een recht van gebruik en bewoning toegekend. Belanghebbende heeft het uitsluitende gebruik van een op de begane grond gelegen woonkamer, opkamer en keuken. In gezamenlijk gebruik zijn het souterrain, de entree tot de woning, de gang, de hal en het toilet, de trap naar de eerste verdieping en de badkamer. De eigenaren hebben het uitsluitend gebruik van de rest van de woning (woonkamer, keuken en vier slaapkamers). De woning is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

3.2. Belanghebbende is aangeslagen in het rioolafvoerrecht en de afvalstoffenheffing. Voor het Hof was in geschil of het gedeelte van de woning dat bij belanghebbende in gebruik is, voor de toepassing van de Verordening rioolrechten respectievelijk de Verordening afvalstoffenheffing moet worden aangemerkt als afzonderlijk 'eigendom' respectievelijk afzonderlijk 'perceel'. Het Hof heeft beide vragen ontkennend beantwoord.

4. Beoordeling van 's Hofs uitspraak, voorzover betrekking hebbend op de aanslag in het rioolafvoerrecht, naar aanleiding

van het middel en ambtshalve

4.1. De Verordening rioolrechten 2003 van de gemeente Ede (hierna: de Verordening rioolrechten) bevat onder meer de navolgende bepalingen:

"Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

(...)

c. onder eigendom verstaan, een roerende of een onroerende zaak;

(...)

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

1. Onder de naam "rioolrechten" worden geheven:

(...)

b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd en welke tot bewoning dient, en

(...)

3. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, letters b en c, wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

b. ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven terzake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a en b, wordt geheven per eigendom.

(...)

Artikel 5 Belastingtarieven

(...)

2. (Het rioolafvoerrecht) bedraagt per eigendom per belastingjaar € 34,44.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van rioolrechten."

4.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu de Verordening rioolrechten in artikel 1 voor de begripsomschrijving van wat onder 'eigendom' moet worden verstaan aansluit bij het begrip 'onroerende zaak', voor de invulling van laatstgenoemd begrip de Wet waardering onroerende zaken en de ingevolge die wet gewezen jurisprudentie van overeenkomstige toepassing is.

4.3. Dit oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Overeenkomstig hetgeen is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2005, nr. 40315, BNB 2006/22, dient, nu de Verordening rioolrechten een eigendom definieert als een roerende of onroerende zaak en er geen aanwijzingen zijn voor een andere (welbepaalde) betekenis, het begrip 'zaak' te worden verstaan in de civielrechtelijke betekenis. Het door belanghebbende bewoonde gedeelte is echter slechts dan een afzonderlijke zaak in civielrechtelijke zin (en slechts dan potentieel object van een tot dat gedeelte beperkt recht van gebruik en bewoning) indien met betrekking tot dat gedeelte en het andere gedeelte sprake is van twee onafhankelijk van elkaar te gebruiken bouwsels, die zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing van de eigendom (HR 29 mei 1985, nr. 22 739, BNB 1985/234, NJ 1986, 274).

4.4. De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het door belanghebbende gebruikte deel van de woning en het resterende deel daarvan niet twee onafhankelijk van elkaar te gebruiken bouwsels zijn die zich naar verkeersopvatting lenen voor verticale splitsing van de eigendom. Immers, blijkens de overgelegde plattegrond vormen de drie vertrekken waarvan belanghebbende het exclusief gebruiksrecht heeft, niet een aaneengesloten geheel; één van die vertrekken wordt van de twee andere gescheiden door een gang die in gemeenschappelijk gebruik is. Het door belanghebbende bewoonde gedeelte is derhalve als zodanig geen afzonderlijke zaak in civielrechtelijke zin.

4.5. Het overwogene onder 4.4 brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat geen geldig recht van gebruik en bewoning is gevestigd. Het is immers geenszins uitgesloten dat - zo niet krachtens uitleg van de vestigingsakte, dan toch in elk geval krachtens artikel 3:42 BW - aan de akte de werking moet worden toegekend dat het recht van gebruik en bewoning is gevestigd op de gehele onroerende zaak, waarbij echter bij de akte nader is bepaald dat belanghebbende slechts het in de akte omschreven gedeelte daadwerkelijk gebruikt en de eigenaren het andere gedeelte.

4.6. Uit het voorgaande volgt dat 's Hofs uitspraak, wat het rioolafvoerrecht betreft, niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.

4.7. Het verwijzingshof zal het volgende in acht moeten nemen.

4.7.1. Na verwijzing moet ervan worden uitgegaan dat het door belanghebbende bewoonde gedeelte van de woning niet een "zelfstandig gedeelte" is als bedoeld in artikel 3 van de Verordening. Het Hof heeft immers geoordeeld dat het door belanghebbende bewoonde gedeelte niet voldoet aan de maatstaf dat het blijkens zijn indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Weliswaar heeft het Hof dit geoordeeld in verband met zijn hiervoor in 3.4 onjuist bevonden opvatting dat artikel 16, letter c, van de Wet waardering onroerende zaken van overeenkomstige toepassing is, maar de zojuist vermelde maatstaf is tevens neergelegd in het wél toepasselijke artikel 3 van de Verordening. 's Hofs oordeel omtrent de toepassing van deze maatstaf geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst; het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

4.7.2. Nu sprake is van één onroerende zaak en dus van één eigendom in de zin van de Verordening rioolrechten (zie hiervoor onder 4.3 en 4.4) waarin zich geen zelfstandige gedeelten bevinden (zie hiervoor onder 4.7.1), kan ter zake van dit eigendom slechts één aanslag in het rioolafvoerrecht worden opgelegd.

4.7.3. De vaststaande feiten laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat zowel belanghebbende, als de eigenaren, naar de omstandigheden beoordeeld feitelijk gebruik maken van het eigendom, zodat ingevolge artikel 2, lid 3, aanhef en letter a, van de Verordening rioolrechten zowel belanghebbende als de eigenaren worden aangemerkt als gebruiker, en daarmee als belastingplichtige ter zake van het rioolafvoerrecht.

4.7.4. Uit het onder 4.7.2 en 4.7.3 overwogene, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat het in beginsel ter keuze staat van het hoofd of belanghebbende zal worden aangeslagen, dan wel de eigenaren.

4.7.5. Op dit beginsel wordt een uitzondering gemaakt in artikel 2, lid 3, aanhef en letter b, van de Verordening rioolrechten: niet als gebruiker, en dus niet als belastingplichtige wordt aangemerkt degeen aan wie een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - in gebruik is afgestaan. In dat verband dient het verwijzingshof zich op de hoogte te stellen van de inhoud van de akte waarbij het recht van gebruik en bewoning is gevestigd, teneinde te onderzoeken of daaraan hetzij krachtens uitleg, hetzij krachtens conversie de hiervoor in 4.5 omschreven werking kan worden toegeschreven. Immers,

- indien die werking aan de akte kan worden toegeschreven (en het recht van gebruik en bewoning dus is gevestigd op de gehele onroerende zaak, waarbij echter bij de akte nader is bepaald dat belanghebbende slechts het in de akte omschreven gedeelte daadwerkelijk gebruikt), heeft belanghebbende het niet door haarzelf gebruikte gedeelte daarvan in gebruik afgestaan (in de zin van het bepaalde in letter b) aan de (bloot-)eigenaren; in dit geval kunnen die (bloot-) eigenaren dus niet worden aangeslagen, zodat belanghebbende als enig belastingplichtige resteert en de haar opgelegde aanslag in stand moet blijven;

- indien die werking niet aan de akte kan worden toegeschreven, is geen (geldig) recht van gebruik en bewoning gevestigd, zodat de eigenaren exclusief gerechtigd zijn tot het gebruik van het gehele eigendom, en hebben die eigenaren het door belanghebbende gebruikte gedeelte daarvan aan haar in gebruik afgestaan (in de zin van het bepaalde in letter b); in dat geval dient de aan belanghebbende opgelegde aanslag vernietigd te worden.

4.7.6. Het in 4.7.5 omschreven onderzoek kan achterwege blijven indien komt vast te staan dat aan de eigenaren reeds een aanslag in het rioolafvoerrecht is opgelegd, die onherroepelijk is geworden. Daarmee is immers de bevoegdheid van de gemeente tot heffing van rioolafvoerrecht ter zake van dit eigendom uitgeput.

5. Beoordeling van het middel, voorzover het betrekking heeft op de aanslag in de afvalstoffenheffing

5.1. De Verordening afvalstoffenheffing 2003 van de gemeente Ede bevat onder meer de navolgende bepalingen:

"Artikel 1 Aard van de belasting en belastbaar feit

1. Onder de naam "afvalstoffenheffing" wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80).

2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven terzake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.21 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 2 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

a. degene die naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel;

b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.

Artikel 3 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar, indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht:

wordt gebruikt door één persoon € 231,60 (éénpersoonstarief)

wordt gebruikt door twee of meer personen € 280,80 (meerpersoonstarief)

(...)"

5.2. Het Hof heeft met juistheid tot uitgangspunt genomen het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2003, nr. 38874, BNB 2004/101, waarin is overwogen dat het in artikel 15.33, lid 1, van de Wet milieubeheer omschreven belastbare feit zich ook dan voordoet indien gebruik wordt gemaakt van een gedeelte van een onroerende zaak, mits dat gedeelte blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan.

5.3. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het bij belanghebbende in gebruik zijnde gedeelte van de onroerende zaak blijkens zijn indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan, omdat wezenlijke voorzieningen als toilet en bad/douchegelegenheid ontbreken en belanghebbende (het Hof bedoelt kennelijk: daardoor) meer dan bijkomstig afhankelijk is van elders in de woning aanwezige voorzieningen.

5.4. Het middel klaagt terecht dat het Hof, aldus oordelend, heeft blijk gegeven van een onjuiste opvatting omtrent de maatstaf die neergelegd is in het hiervoor in 5.2 geciteerde arrest. In die maatstaf ligt namelijk niet besloten dat het desbetreffende gedeelte van de onroerende zaak mede een toilet en een bad/douchegelegenheid zou moeten omvatten.

5.5. 's Hofs uitspraak kan derhalve evenmin in stand blijven voorzover zij betrekking heeft op de aanslag in de afvalstoffenheffing. In zoverre kan de Hoge Raad de zaak afdoen.

Het door het Hof vastgestelde feit dat het bij belanghebbende in uitsluitend gebruik zijnde gedeelte bestaat uit een woonkamer, een opkamer en een keuken, die blijkens de overgelegde plattegrond door middel van een gang met elkaar in verbinding staan, laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat dat gedeelte naar indeling en inrichting bestemd is voor het voeren van een eigen particuliere huishouding, en dat daarin - in het bijzonder in de keuken - geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan.

De door het hoofd gedane uitspraak op bezwaar is derhalve juist voorzover daarbij de aanslag in de afvalstoffenheffing is gehandhaafd.

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

verklaart het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond voorzover bij die uitspraak de aanslag in de afvalstoffenheffing is gehandhaafd, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2006.