Home

Hoge Raad, 01-12-2006, AZ3360, 42481

Hoge Raad, 01-12-2006, AZ3360, 42481

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 december 2006
Datum publicatie
1 december 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AZ3360
Zaaknummer
42481

Inhoudsindicatie

Art. 8:45 en art. 8:64, lid 5, Awb. Oordeel Hof dat belanghebbende toestemming heeft verleend voor achterwege laten van de zitting is onbegrijpelijk.

Uitspraak

Nr. 42.481

1 december 2006

Za

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juli 2005, nr. 01/02684, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 473.000 (€ 214.638).

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenswaard bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde vastgesteld op ƒ 449.000. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard heeft een verweerschrift ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft ter zitting van 29 oktober 2003 het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zou worden hervat. Het Hof heeft partijen daarna op de voet van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Nadat partijen daaraan hadden voldaan, heeft het Hof partijen bij brief van 7 januari 2004 in de gelegenheid gesteld toestemming te geven om verder onderzoek ter zitting achterwege te laten (artikel 8:64, lid 5, Awb). Die toestemming is namens de heffingsambtenaar verleend op 19 januari 2004. Belanghebbende heeft bij brief van 30 januari 2004 onder meer geantwoord: "Over taxatiebedragen kan men van mening verschillen, over gemaakte fouten niet. Als U niet in staat bent om de gemaakte fouten te corrigeren willen we dat persoonlijk vernemen, in het andere geval accepteren wij dat U uitspraak doet zonder een nadere zitting" en "Wij geven (...) aan waar de gemeente fouten heeft gemaakt. Onjuiste m3 inhoud, opgeven van schuur die er nooit geweest is, onverklaarbare m3 prijzen van vergelijkbare panden, afzonderlijk berekenen van garage maar nog een keer meetellen in de m3 prijs. (dubbeltelling)"

Het Hof heeft vervolgens zonder nadere zitting uitspraak gedaan. In de uitspraak is dienaangaande overwogen "Met toestemming van partijen heeft het hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft."

3.2. De vaststelling van het Hof dat (beide) partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van de nadere zitting, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Nadere toelichting behoefde immers dat het Hof aan de brief van belanghebbende van 30 januari 2004 niet de uitleg heeft gegeven die het meest voor de hand lijkt te liggen, te weten de uitleg dat belanghebbende slechts toestemming heeft gegeven om een nadere zitting achterwege te laten voor het (zich blijkens 's Hofs uitspraak niet voordoende) geval dat het Hof in zijn uitspraak zou uitgaan van bepaalde door haar gestelde feiten. De daarop gerichte klacht van belanghebbende slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De overige klachten behoeven geen behandeling. De daarmede aan de orde gestelde vragen kunnen, voorzover nodig, na verwijzing aan de orde komen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2006.