Home

Hoge Raad, 22-12-2006, AZ4974, 41817

Hoge Raad, 22-12-2006, AZ4974, 41817

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 december 2006
Datum publicatie
22 december 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AZ4974
Zaaknummer
41817

Inhoudsindicatie

Verontreinigingsheffing. Artikel 22 Wvo. Toepassing van de forfaitaire regeling op het ingenomen water.

Uitspraak

Nr. 41.817

22 december 2006

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 mei 2005, nr. 04/01880, betreffende na te melden aanslag in de verontreinigingsheffing.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de verontreinigingsheffing van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het Hoogheemraadschap) opgelegd ten bedrage van € 2280,98, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslag verontreinigingsheffing is gebaseerd op de Verordening verontreinigingsheffing Amstel, Gooi en Vecht 1997 (versie 2002) van het Hoogheemraadschap (hierna: de Verordening). De Verordening voorziet in de mogelijkheid om de verontreinigingsheffing te baseren op de door meting en bemonstering verkregen gegevens omtrent de vervuilingswaarde, en anders, bij gebreke van deze gegevens, in een heffing gebaseerd op een vervuilings-waarde die is berekend met toepassing van de in bijlage II bij de Verordening opgenomen tabel afvalwater-coëfficiënten.

3.1.2. De hiervoor vermelde tabel is afgeleid van de tabel behorende bij de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wet) in verbinding met het daarop gebaseerde Besluit vervuilingswaarde ingenomen water van 30 november 2000, Stb. 534 (hierna: het Besluit).

3.1.3. In het onderhavige jaar heeft bij belanghebbende geen meting en bemonstering plaatsgevonden. De aan belanghebbende opgelegde aanslag is daarom berekend op basis van de bovengenoemde tabel afvalwatercoëfficiënten.

3.1.4. Belanghebbende produceert aroma's en plantaardige medicijnen in een plantenextracten- en aromacompoundsfabriek (hierna: de bedrijfsruimte). Belanghebbendes bedrijfsvoering kan met betrekking tot het verbruik van water als volgt worden onderverdeeld:

a) producten;

b) koeling;

c) consumptieve, sanitaire en schoonmaakdoeleinden.

3.1.5. In 2002 is aan belanghebbende 4803 m³ water geleverd, waarvan 1715 m³ is afgevoerd op het riool. Het verschil tussen het geleverde en het afgevoerde water is verbruikt voor de hierboven sub a en b vermelde doeleinden.

3.2. Het Hof heeft vooropgesteld dat ingevolge artikel 8 van de Verordening het uitgangspunt is dat het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. In afwijking van de hoofdregel kan ingevolge artikel 11 van de Verordening bij een verwacht aantal vervuilingseenheden van 1000 of minder dat aantal op forfaitaire wijze worden berekend aan de hand van de hoeveelheid ingenomen water, in welk geval het aantal vervuilingseenheden wordt berekend door het aantal kubieke meters ingenomen water te vermenigvuldigen met de van toepassing zijnde afvalwatercoëfficiënt. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu niet in geschil is dat belanghebbende aan de voorwaarden voor het toepassen van artikel 11 van de Verordening voldoet, de heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van de hoeveelheid ingenomen water. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de hiervoor in 3.1.4 sub c vermelde activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als een onderdeel van een bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 11 van de Verordening, aangezien geen sprake is van een apart bedrijfsonderdeel.

3.3. De klacht die zich richt tegen 's Hofs oordeel dat bij een aantal vervuilingseenheden van 1000 of minder artikel 11 van de Verordening toelaat dat aantal op forfaitaire wijze te berekenen aan de hand van onder andere de hoeveelheid ingenomen water, met het betoog dat als heffingsmaatstaf uitsluitend de vervuilingswaarde van de afgevoerde stoffen kan gelden, faalt, aangezien 's Hofs oordeel juist is.

3.4. Het in de klachten vervatte betoog dat artikel 22 van de Wet, waarop artikel 11 van de Verordening is gebaseerd, aldus moet worden uitgelegd dat het ingenomen water niet betreft het water dat wordt opgenomen in het product noch het koelwater, maar alleen het afgevoerde water, faalt eveneens. Onder "ingenomen water" dient, in een geval als het onderhavige waarin uitsluitend van een waterleidingbedrijf water is betrokken, ingevolge artikel 2, letter h, van de Verordening te worden verstaan: geleverd drink- en industriewater.

3.5. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2006.