Home

Hoge Raad, 14-09-2007, AU6910, 522

Hoge Raad, 14-09-2007, AU6910, 522

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 september 2007
Datum publicatie
14 september 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AU6910
Formele relaties
Zaaknummer
522

Inhoudsindicatie

Fooienbesluit 1989.

Uitspraak

Nr. 522

14 september 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 december 2004, nr. 03/1422 CSV, betreffende na te melden besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv).

1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank

Bij besluit van 22 september 2000 heeft het Lisv aan belanghebbende een correctienota ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: CSV) opgelegd over de periode 25 februari 1998 tot en met 31 december 1998.

Bij besluit van 27 september 2000 heeft het Lisv aan belanghebbende een boetenota ingevolge de CSV, het Besluit Administratieve Boete Coördinatiewet en het Besluit toepassing administratieve boeten CSV opgelegd over dezelfde periode.

Het Lisv heeft de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren bij beslissing van 13 september 2001 ongegrond verklaard.

Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Groningen.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 13 februari 2003 het beroep ongegrond verklaard.

2. Geding voor de Centrale Raad

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.

De Centrale Raad heeft de bestreden uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie en de aanvulling van dat beroepschrift bij een geschrift dat op 31 maart 2005 bij de Hoge Raad is ingekomen, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur) heeft als rechtsopvolger van het Lisv een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Raad van bestuur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. B.N. Kloostra, advocaat te Groningen.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 5 oktober 2005 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en verwijzing van het geding naar de Centrale Raad.

De Raad van bestuur heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. Daarin heeft de Raad van bestuur verklaard dat waar bij het bepalen van het fooienbedrag ingevolge artikel 3 van het Fooienbesluit 1989 geen rekening is gehouden met het genoten bedrag in natura en met de brutering volgens het anoniementarief - kwesties waarover in cassatie niet is geklaagd -, dit alsnog zal gebeuren en de in geding zijn nota's alsnog zullen worden gecorrigeerd.

4. Beoordeling van de klachten

4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

4.1.1. Belanghebbende exploiteert sedert 26 februari 1998 een café en een café-restaurant. Belanghebbende heeft over het tijdvak van 25 februari 1998 tot en met 31 december 1998 (hierna: het tijdvak) aan werknemers minder loon uitbetaald dan het ten minste voor hen ingevolge de collectieve arbeidsovereenkomst voor de horeca- en aanverwante bedrijven (hierna: de horeca-cao) geldende minimumloon.

4.1.2. Op 22 september 2000 is door het Lisv aan belanghebbende over het tijdvak een correctienota opgelegd waarbij een bedrag aan premie voor de werknemersverzekeringen is nageheven. Daarbij is ten aanzien van de onder 4.1.1 bedoelde werknemers voor de berekening van de verschuldigde premies voor de werknemersverzekeringen met toepassing van artikel 3 van het Besluit van de Sociale Verzekeringsraad van 21 december 1989, Stcrt. 1989, 252 (hierna: het Fooienbesluit 1989) een bedrag aan fooien tot het loon gerekend.

4.2. De Centrale Raad heeft, verwijzend naar zijn uitspraak van 22 juli 2004, nr. 02/6434 CSV, USZ 2004, 301 geoordeeld dat het in artikel 3, lid 1, van het Fooienbesluit 1989 opgenomen voorschrift, gelet op de toelichting op die bepaling, dient te worden toegepast in alle gevallen waarin minder betaald wordt dan het minimumloon ingevolge artikel 7 van de horeca-cao. Een uitzondering daarop geldt, aldus de Centrale Raad, slechts voor administratief personeel. De Centrale Raad heeft vervolgens de bezwaren van belanghebbende tegen de toepassing van het Fooienbesluit 1989 afgewezen.

4.3.1. Belanghebbende betoogt in cassatie dat het Lisv ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 3, lid 1, van het Fooienbesluit 1989 omdat fooien die een werknemer van derden ontvangt, niet uit dienstbetrekking worden genoten en derhalve geen loon zijn.

Het Fooienbesluit 1989 vormt een uitwerking van een in artikel 7, lid 1, CSV opgenomen delegatiebepaling, die op haar beurt voortbouwt op artikel 4, lid 1, van die wet, dat luidt: "Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten". Tot het loon bedoeld in die bepaling moet, zo blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling, ook worden gerekend hetgeen een werknemer van derden aan fooien ontvangt. De klacht faalt derhalve.

4.3.2. Belanghebbende betoogt voorts dat de Centrale Raad heeft miskend dat het Fooienbesluit 1989 slechts van toepassing kan zijn voor de periode waarin de horeca-cao algemeen verbindend was verklaard, hetgeen volgens belanghebbende slechts gedurende een deel van het tijdvak het geval is geweest.

Deze klacht faalt omdat de Hoge Raad zich verenigt met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad, waar daarin is geoordeeld dat met artikel 3 van het Fooienbesluit 1989 niets anders is beoogd dan het in het leven roepen van een in de praktijk eenvoudig te hanteren waarderingsregel; en dat de omstandigheid dat daarbij is aangesloten bij de CAO niet betekent dat voor de toepassing van die waarderingsregel is vereist dat de CAO algemeen verbindend verklaard is, dan wel anderszins doorwerkt in de arbeidsovereenkomsten van werknemers in de horeca.

4.3.3. Het beroepschrift in cassatie bevat voorts de klacht dat artikel 3, lid 1, van het Fooienbesluit 1989 slechts ziet op bedienend personeel, waaronder volgens belanghebbende bijvoorbeeld keukenpersoneel niet zou zijn te begrijpen.

Die klacht faalt aangezien de tekst van de bedoelde bepaling algemeen is geformuleerd en de toelichting op die bepaling onvoldoende steun biedt voor een uitleg in de zin als in de klacht wordt voorgestaan.

4.3.4. Tot het loon behoort ook de waarde van de feitelijk door de werknemers genoten maaltijden. De in cassatie aangevoerde, op een andere opvatting berustende klacht faalt dan ook.

4.3.5. Het beroepschrift in cassatie bevat verder een aantal klachten inzake aangelegenheden van feitelijke aard, waartegen artikel 18c CSV evenwel geen beroep in cassatie openstelt. Die klachten kunnen derhalve evenmin tot cassatie leiden.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.