Home

Hoge Raad, 16-03-2007, AW3875, 36664

Hoge Raad, 16-03-2007, AW3875, 36664

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 maart 2007
Datum publicatie
16 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AW3875
Formele relaties
Zaaknummer
36664

Inhoudsindicatie

artikel 11, lid 1, letter a, onder 2, Wet OB 1968; artikel 3, letter a, Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.

Een incidentele verkoop van een gebruikte onroerende zaak door een publiekrechtelijk lichaam is een handelen van dat lichaam als ondernemer. Met betrekking tot een dergelijke transactie is een verzoek om de vrijstelling van belasting op te heffen voor inwilliging vatbaar.

Uitspraak

Nr. 36.664

16 maart 2007

EC

gewezen op het beroep in cassatie van het Waterschap Zeeuws Vlaanderen te Terneuzen (hierna: belanghebbende) als rechtsopvolger van het waterschap De Drie Ambachten tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 9 oktober 2000, nr. P99/03735, betreffende een beschikking inzake toepassing van artikel 11, lid 1, aanhef en letter a, onder 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst tot 31 maart 1995, 18.00 uur).

1. Beschikking en bezwaar

De Inspecteur heeft een door belanghebbende en de Stichting ter bevordering van het milieu in Zeeuwsch-Vlaanderen te Terneuzen op 27 december 1994 gezamenlijk gedaan verzoek om te worden ontheven van de vrijstelling van omzetbelasting met betrekking tot de levering van een nader omschreven onroerende zaak, afgewezen. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

2. Loop van het geding tot dusverre

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De uitspraak van dit hof van 24 juli 1998 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 24 november 1999, nr. 34586, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 31 december 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 2 juni 2005, Waterschap Zeeuws Vlaanderen, C-378/02, Jurispr. I-04685, V-N 2005/30.17.

Naar aanleiding van laatstgenoemd arrest heeft de Advocaat-Generaal W. de Wit op 15 maart 2006 nader geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de nadere conclusie gereageerd.

4. Beoordeling van het middel

4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het onderhavige verzoek terecht door de Inspecteur is afgewezen, nu de desbetreffende levering niet in het kader van de onderneming van belanghebbende is verricht. Het hiertegen gerichte middel slaagt op de gronden vermeld in de onderdelen 4.2.2 tot en met 4.2.4 van het tussen dezelfde partijen gewezen arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2002, nr. 36663, BNB 2003/43.

4.2. Gelet op het hiervóór in 4.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

5. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage alsmede in de kosten van het geding voor het Hof.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak en de beschikking van de Inspecteur,

wijst het verzoek om te worden ontheven van de vrijstelling van omzetbelasting toe met ingang van 1 januari 1995,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 630, alsmede het bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor dat hof ten bedrage van f 75, derhalve in totaal f 705 (€ 319,92),

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Gerechtshof te 's-Gravenhage alsmede in de kosten van het geding voor het Hof, vastgesteld op in totaal € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P.J. van Amersfoort, P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2007.