Home

Hoge Raad, 07-12-2007, AY7672, 42196

Hoge Raad, 07-12-2007, AY7672, 42196

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 december 2007
Datum publicatie
7 december 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AY7672
Formele relaties
Zaaknummer
42196

Inhoudsindicatie

Verordening nr. 918/83, vrijstelling voor zendingen met een te verwaarlozen waarde; betekenis van de voorwaarde van rechtstreekse verzending uit een derde land; groupagezendingen. Prejudiciële vragen.

Uitspraak

Nr. 42.196

7 december 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2005, nrs. 01/90229 DK en 02/6236 DK, betreffende na te melden uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.

1. Uitnodigingen tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 29 december 1999 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten van in totaal ƒ 436.907,60 en aan omzetbelasting van in totaal ƒ 4.468.110,70. De uitnodigingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Tariefcommissie wat betreft de douanerechten en bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wat betreft de omzetbelasting.

Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden van de Tariefcommissie en dat tevens de bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch aanhangig gemaakte zaak inzake de omzetbelasting heeft overgenomen, heeft het beroep inzake de douanerechten ongegrond verklaard, het beroep inzake de omzetbelasting gegrond verklaard, de uitspraak met betrekking tot de omzetbelasting vernietigd en de uitnodigingen tot betaling van omzetbelasting vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 13 juli 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende, douane-expediteur, heeft in opdracht van J B.V. te Q (hierna: J) in de periode 12 november 1998 tot en met 28 oktober 1999 aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor compact discs en magneetbanden (hierna: de goederen). De goederen (cd's, cassettes en videobanden) waren door individuele klanten van F B.V. te Q (hierna: F) bij F besteld. De bestellingen werden door F overgedragen aan J, een dochtervennootschap van F. De bestelde goederen werden door J afgeleverd vanuit een in Zwitserland gelegen distributiecentrum.

3.1.2. In de tussen F en J gesloten overeenkomst welke voorziet in overdracht van de bestellingen, is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:

"overwegende dat:

het moederbedrijf van F en J, K AG (...) bezig is haar logistieke bedrijfsproces aan de snelle wereldwijde veranderingen in de muziekindustrie en uitgeverijen aan te passen;

K heeft besloten een deel van de Europese postverzendingen aan eindgebruikers op één plaats te centraliseren;

daartoe een centraal distributiecentrum in Zwitserland is opgericht dat ten dienste staat aan alle K boeken en platenclubs in heel Europa;

de verplaatsing van een deel van de huidige nationale opslaglocaties naar het distributiecentrum in Zwitserland naar verwachting zal leiden tot kostenbesparingen door de schaalvoordelen, zowel op het vlak van de behandeling van de goederen, de distributie als de inkoop;

F produkten verkoopt van diverse clublabels aan haar leden die rechtstreeks vanuit het distributiecentrum te Zwitserland aan de afnemers worden verzonden;

(...)

de bestellingen die worden uitgeleverd via het distributiecentrum te Zwitserland, worden voor F uitgevoerd door J;

partijen in dat kader het volgende zijn overeengekomen

(...)

2. Alle orderbestellingen die door klanten van F worden geplaatst en die zullen leiden tot een aflevering vanuit het distributiecentrum in Zwitserland worden hierbij door F overgedragen aan J.

3. J zal de desbetreffende zaken vanuit Zwitserland afleveren aan de cliënten onder de handelsnaam, waaronder de order/bestelling is geplaatst.

4. Levering van goederen door J aan klanten vanuit Zwitserland geschiedt ex magazijn Zwitserland.

(...)

6. De risico's van vervoer van Nederland naar Zwitserland, verlies en beschadiging van de door J van F afgenomen en geretourneerde voorraad wordt gedragen door F.

(...)

8. J vormt een voorraad handelsgoederen die zij vanuit Zwitserland verwacht te gaan leveren. Zij koopt de goederen van F tegen de voor F op dat moment geldende inkoopprijs, en ontvangt ter zake hiervan een factuur van F.

9. De door J geleverde goederen die door de klanten retour gestuurd worden, worden verwerkt door F en worden door F teruggenomen in haar voorraad. J wordt ter zake hiervan door F via rekening courant gecrediteerd voor de op dat moment geldende inkoopprijs.

10. De betalingen voor orders uitgevoerd door J vinden plaats via een bankrekening van F. F crediteert J voor deze betalingen via rekening courant.

(...)

12. Het risico van niet betalen door klanten van J wordt gedragen door F, die op haar beurt J daarvoor crediteert via rekening-courant."

3.1.3. Bij de aangiften heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op toepassing van de vrijstelling bedoeld in de artikelen 27 en 28 van Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (hierna: de Verordening). In vak 8 van het aangiftebiljet is als geadresseerde vermeld H B.V., in vak 9 als financieel verantwoordelijke J, en in vak 15 als land van verzending/uitvoer Zwitserland. Bij de aangiftebiljetten zijn overzichten gevoegd van de individuele personen aan wie de in pakketjes per individuele persoon verpakte goederen zijn geadresseerd alsmede van de aan hen in rekening gebrachte vergoeding. Bij de afhandeling van de aangiften heeft de douane de aangiften gevolgd.

3.1.4. De goederen zijn in Zwitserland verzendklaar gemaakt. Ieder pakketje is voorzien van de adresgegevens van de klant van F die het desbetreffende goed heeft besteld. Bij het pakketje is een acceptgirokaart ten name van M gevoegd waarmee de klant na ontvangst kan betalen. Op de acceptgirokaart staat naast de prijs voor het goed afzonderlijk een bedrag vermeld voor verzendkosten.

3.1.5. De goederen zijn als groepagezending aangeboden aan een vervoerder en onder geleide van een T-document vervoerd naar Nederland. Na de invoer zijn de goederen vervoerd naar een distributiecentrum van H B.V. te S. Vanuit dit distributiecentrum zijn de goederen vervolgens door H B.V. bezorgd bij de individuele klanten van F.

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van de vrijstelling bedoeld in artikel 27 van de Verordening. Het Hof heeft geoordeeld dat de klant van F niet als geadresseerde in de zin van artikel 27 van de Verordening dient te worden aangemerkt. Daartoe heeft het Hof redengevend geacht dat uit de door belanghebbende ingediende aangiften en de door belanghebbende overgelegde contracten niet valt af te leiden dat de klant van F als eigenaar van het desbetreffende goed of als schuldenaar van de douaneschuld, dan wel op enige andere wijze bij het doen van de desbetreffende aangifte is betrokken. Volgens het Hof volgt uit de contracten dat de goederen ten tijde van de invoer bestemd zijn voor F, nu zij vanuit Zwitserland worden geleverd door J en F degene is die de goederen vervolgens levert aan de klant, welke levering in ieder geval niet plaatsvindt vóór of op het tijdstip van invoer. Het Hof heeft geconcludeerd dat F de geadresseerde is in de zin van de Verordening en dat de goederen derhalve niet rechtstreeks aan de klant als geadresseerde worden gezonden in de zin van artikel 27 van de Verordening.

3.3. Het tegen deze oordelen gerichte eerste middel strekt onder meer ten betoge dat het Hof een onjuiste uitlegging heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 27 van de Verordening.

3.4. Ingevolge artikel 27 van de Verordening zoals gewijzigd bij Verordening (EEG), nr. 3357/91 van 7 november 1991, zijn zendingen bestaande uit goederen met een te verwaarlozen waarde die rechtstreeks uit een derde land aan een geadresseerde in de Gemeenschap worden verzonden, behoudens het bepaalde in artikel 28, van rechten bij invoer vrijgesteld. Ingevolge de in Bijlage 37, titel II, onder Vak 8, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van 2 juli 1993 opgenomen toelichting op het Enig Document is de geadresseerde van een zending de persoon bij wie de goederen moeten worden afgeleverd.

In de bewoordingen van artikel 27 van de Verordening is geen steun te vinden voor de opvatting dat voor de hoedanigheid van geadresseerde in de zin van die bepaling vereist zou zijn dat degene bij wie het goed - als sluitstuk van het logistieke proces - wordt afgeleverd, ten tijde van de invoer of het brengen van het goed in het vrije verkeer als schuldenaar in de zin van artikel 201, lid 3, CDW kan worden aangemerkt of beschikkingsmacht heeft over het goed. Indien de betekenis van de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde van rechtstreekse verzending aan een geadresseerde in de Gemeenschap moet worden bepaald door te letten op het begin- en eindpunt van de verzending, zou dit moeten leiden tot de conclusie dat belanghebbende de onderwerpelijke vrijstelling met recht inroept, nu iedere individuele zending voorafgaand aan het vervoer vanuit Zwitserland was voorzien van de adresgegevens van de klant van F en na de aangiften voor het vrije verkeer bij de klant is afgeleverd.

De vraag doet zich evenwel voor of toepassing van de vrijstelling op elk afzonderlijk goed recht doet aan de doelstelling van de vrijstelling ingeval sprake is van een groepagezending. Zoals blijkt uit de considerans van Verordening (EEG) nr. 3357/91 van 7 november 1991 is met invoering van deze vrijstelling immers een administratieve vereenvoudiging beoogd. De aan de inning verbonden administratieve kosten ten aanzien van dergelijke zendingen zullen doorgaans hoger zijn dan het aan douanerechten verschuldigde bedrag. In het licht van deze doelstelling is naar het oordeel van de Hoge Raad ongewis of de vrijstelling ook kan worden ingeroepen indien, zoals in deze zaak het geval is, diverse afzonderlijk geadresseerde goederen, hoewel ieder afzonderlijk van geringe waarde, gezamenlijk, derhalve als groepagezending, door dezelfde persoon voor vervoer vanuit een derde land naar de Gemeenschap worden aangeboden, om vervolgens aldaar in het vrije verkeer te worden gebracht. Onder deze omstandigheden behoeft een wanverhouding tussen de aan inning verbonden administratieve kosten en het aan douanerechten verschuldigde bedrag zich immers niet voor te doen.

Daarnaast is de juistheid van een uitlegging van artikel 27 van de Verordening, volgens welke de begrippen 'geadresseerde' en 'rechtstreeks' moeten worden opgevat naar hun betekenis in logistieke zin, niet boven twijfel verheven, nu uit de ontstaansgeschiedenis van deze voorwaarde, in het bijzonder de considerans van Verordening (EEG) nr. 2287/83 van 29 juli 1983, eveneens kan worden afgeleid dat de voorwaarde van rechtstreekse verzending ten doel heeft de vermijding van concurrentieverstoringen binnen de Gemeenschappelijke markt, die zouden kunnen ontstaan doordat handelsondernemingen van de vrijstellingsbepaling profijt trekken door speciale activiteiten te ontwikkelen of door kunstmatig bestaande activiteiten te verplaatsen. In het licht van deze doelstelling zou de voorwaarde aldus kunnen worden uitgelegd dat een verzending in het kader van een contractuele relatie, zoals tussen verkoper en koper, slechts dan kan gelden als rechtstreeks geschiedend uit een derde land, indien de contractspartij van de geadresseerde in het derde land is gevestigd. Een dergelijke uitlegging zou ertoe leiden dat belanghebbende de vrijstelling ten onrechte inroept aangezien de wederpartij van degenen aan wie de onderwerpelijke goederen waren geadresseerd, F was en F in de Gemeenschap is gevestigd.

3.5. Nu het eerste middel vragen van uitlegging van gemeenschapsrecht oproept, ziet de Hoge Raad aanleiding om op de voet van artikel 234 EG het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te verzoeken om een prejudiciële beslissing.

3.6. Het tweede en het derde middel kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.7. Het vierde middel bestrijdt 's Hofs oordeel dat er geen gronden zijn de Staat der Nederlanden op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding aan belanghebbende van de kosten van rechtsbijstand in verband met het bezwaar. Het middel faalt op de gronden vermeld in de onderdelen 5.2 en 5.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

4. Beslissing

De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak te doen over de volgende vragen:

1. Moet artikel 27 van Verordening (EEG) nr. 918/83 van 28 maart 1983, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3357/91 van 7 november 1991, aldus worden uitgelegd dat de in dat artikel bedoelde vrijstelling kan worden ingeroepen voor zendingen van goederen die weliswaar afzonderlijk bezien een te verwaarlozen waarde hebben, doch worden aangeboden als groepagezending met een totale intrinsieke waarde van de aldus verzonden goederen, die de waardelimiet van artikel 27 overschrijdt?

2. Moet voor de toepassing van artikel 27 van evengenoemde Verordening worden aangenomen dat het begrip 'verzending uit een derde land rechtstreeks aan een geadresseerde in de Gemeenschap' ook omvat het geval waarin weliswaar voor aanvang van de verzending aan die geadresseerde het goed zich in een derde land bevindt, doch de wederpartij van de geadresseerde in de Gemeenschap is gevestigd?

De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van vorenstaand verzoek uitspraak heeft gedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2007.