Hoge Raad, 19-10-2007, AZ3162, 42274
Hoge Raad, 19-10-2007, AZ3162, 42274
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2007
- Datum publicatie
- 19 oktober 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ3162
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3162
- Zaaknummer
- 42274
Inhoudsindicatie
Kostenwet; invordering.
Derdenbeslag Ontvanger banksaldo. Gelegenheid tot betaling?
Uitspraak
Nr. 42.274
19 oktober 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 oktober 2005, nr. 03/01086, betreffende na te melden aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) in rekening gebrachte vervolgingskosten.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is op 20 december 2002 onder meer ter zake van de betekening van dwangbevelen tot betaling van haar opgelegde navorderingsaanslagen door de Ontvanger/Belastingdeurwaarder een bedrag van € 2762 aan kosten in rekening gebracht, welk bedrag, na daartegen ingesteld administratief beroep, bij uitspraak van de Ontvanger is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Ontvanger en de beschikking voorzover betrekking hebbende op de betekening van de dwangbevelen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 14 november 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, vernietiging van de uitspraak van het Hof, en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Ontvanger gerichte beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Op 17 december 2002 zijn aan belanghebbende twee aanslagbiljetten uitgereikt; de daarin vervatte naheffingsaanslagen zijn op de voet van artikel 10, lid 1, en artikel 15 van de Invorderingswet 1990 terstond tot het volle bedrag vorderbaar en inbaar verklaard.
3.1.2. Belanghebbende heeft terstond na de uitreiking kennis genomen van de aanslagbiljetten.
3.1.3. Eveneens op 17 december 2002 zijn aan belanghebbende dwangbevelen uitgereikt ter zake van deze aanslagen, en is door de Ontvanger derdenbeslag gelegd onder belanghebbendes bank.
3.1.4. Bij de onderhavige beschikking, gedagtekend 20 december 2002, zijn aan belanghebbende kosten in rekening gebracht voor het betekenen van de dwangbevelen.
3.2. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 29 mei 1996, nr. 30212, BNB 1996/249, heeft het Hof naar aanleiding van hetgeen belanghebbende tijdens de mondelinge behandeling van de zaak voor het Hof heeft betoogd, geoordeeld dat belanghebbende als gevolg van het door de Ontvanger gelegde derdenbeslag niet in de gelegenheid is geweest om de in de aanslagen vastgelegde belastingschulden te voldoen, en de beschikking vernietigd. Daartegen keert zich het middel.
3.3. Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat een derdenbeslag op een banksaldo er niet aan in de weg behoeft te staan dat de rekeninghouder, zo nodig met medewerking van de beslaglegger, de bank ertoe beweegt het bedrag van de beslagschuld ten laste van het beslagen saldo aan de beslaglegger te betalen.
3.4. Uit 's Hofs uitspraak, noch uit de stukken van het geding, blijkt dat belanghebbende heeft aangevoerd waarom het derdenbeslag van de Ontvanger in de weg stond aan de uitvoering door de bank van een, zo nodig door de Ontvanger als beslaglegger ondersteunde, opdracht van belanghebbende het totaalbedrag van de desbetreffende belastingschulden ten laste van de beslagen saldi te betalen aan de Ontvanger. Het Hof had daarom het betoog van belanghebbende moeten verwerpen.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Ontvanger ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2007.