Hoge Raad, 26-01-2007, AZ6958, 42943
Hoge Raad, 26-01-2007, AZ6958, 42943
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 januari 2007
- Datum publicatie
- 26 januari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ6958
- Zaaknummer
- 42943
Inhoudsindicatie
Artikel 6:15, lid 2, Awb. Nadere motivering tweede bezwaarschrift.
Uitspraak
Nr. 42.943
26 januari 2007
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Breda van 12 januari 2006, nr. AWB 05/2581, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende het beroep van belanghebbende inzake de hem voor de jaren 1998 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
1. Geding voor de Rechtbank
Met betrekking tot voormelde aanslagen heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 18 november 2005 het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen verzet gedaan. De Rechtbank heeft bij haar in cassatie bestreden uitspraak het verzet ongegrond verklaard. Deze uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij verweerschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Op 9 mei 2005 heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op de tegen de onderhavige navorderingsaanslagen gemaakte bezwaren. De uitspraken zijn naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende gezonden.
3.1.2. Bij brief van 24 mei 2005 heeft de nieuwe gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur laten weten dat belanghebbende bezwaren heeft tegen de navorderingsaanslagen en dat deze nader zullen worden gemotiveerd. Dit laatste is gebeurd bij een tweetal brieven van respectievelijk 14 en 23 juni 2005.
3.1.3. Bij een beroepschrift dat op 22 juli 2005 werd ontvangen door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en, na te zijn doorgezonden, op 25 juli 2005 bij de Rechtbank binnenkwam, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de hiervoor onder 3.1.1 genoemde uitspraken op bezwaar. Op brieven van de Rechtbank waarbij belanghebbende een en andermaal een termijn werd gesteld voor het motiveren van het beroep, is door belanghebbende niet gereageerd. De Rechtbank heeft bij haar uitspraak van 18 november 2005 het beroep wegens het niet zijn vermeld van de gronden niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft tegen die uitspraak vergeefs verzet gedaan.
3.2. Nu de brief van 24 mei 2005 moest worden aangemerkt als een bezwaarschrift, doch de Inspecteur al uitspraak had gedaan op bezwaren tegen de betrokken navorderingsaanslagen, diende die brief ingevolge artikel 6:15, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zo spoedig mogelijk aan de Rechtbank te worden doorgezonden ter behandeling als beroepschrift. Het verzuim van de Inspecteur om aldus te handelen, mag niet ten nadele van belanghebbende strekken. De Rechtbank had de brief, welke evenals de brieven van 14 en 23 juni 2005 door belanghebbende in afschrift was gevoegd bij zijn verzetschrift, dan ook dienen aan te merken als een naar behoren doorgezonden geschrift. Ditzelfde heeft te gelden voor de brieven van 14 en 23 juni 2005, waarin de gronden van het bezwaar c.q. beroep waren vermeld en waarmee het bezwaarschrift c.q. beroepschrift werd gecompleteerd; ook hierop is het bepaalde in artikel 6:15, lid 2, van de Awb van toepassing. De Rechtbank heeft dit een en ander miskend door in de uitspraak op het verzet tot uitgangspunt te nemen dat belanghebbende tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep heeft ingesteld zonder dit alsnog te hebben gemotiveerd.
3.3. Gelet op het hiervoor overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de verzetzaak afdoen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het verzet.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de bestreden uitspraak van de Rechtbank,
verklaart het verzet gegrond,
verstaat dat de uitspraak van de Rechtbank van 18 november 2005 vervalt, en dat de Rechtbank het onderzoek voortzet in de stand waarin het zich bevond,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103,
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het verzet voor de Rechtbank aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 161 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.