Home

Hoge Raad, 26-01-2007, AZ6959, 42951

Hoge Raad, 26-01-2007, AZ6959, 42951

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 januari 2007
Datum publicatie
26 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ6959
Zaaknummer
42951

Inhoudsindicatie

Art. 8:54 en 8:55 Awb. Verzetzaak. Beroepschrift te laat ten gevolge van defecte fax rechtbank? Onvolledige rechtsmiddelverwijzing.

Uitspraak

Nr. 42.951

26 januari 2007

Za

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam (nevenzittingsplaats Haarlem), van 19 december 2005, nr. AWB 05/3327, op het verzet van belanghebbende tegen na te melden uitspraak van de Rechtbank betreffende het beroep van belanghebbende inzake de ten aanzien van haar gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor de Rechtbank

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op € 245.000.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Diemen (hierna: het Hoofd) de beschikking bij uitspraak gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.

De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende heeft verzet tegen de uitspraak van de Rechtbank gedaan.

De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De beroepstermijn tegen de uitspraak op bezwaar van het Hoofd eindigde met 19 juli 2005. Belanghebbende heeft bij brief, gedagtekend 19 juli 2005, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Zij heeft het beroepschrift per fax naar de Rechtbank verstuurd. Het beroepschrift is op 20 juli 2005 bij de Rechtbank ingekomen.

3.2.1. De Rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het door belanghebbende tegen die uitspraak gedane verzet is door de Rechtbank ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat geen argument is aangevoerd waarom belanghebbende niet tijdig, binnen de wettelijke termijn, het beroepschrift had kunnen indienen.

3.2.2. De stukken van het geding laten evenwel geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende in haar verzetschrift wél zo'n argument had aangevoerd, namelijk het niet-functioneren op 19 juli 2005 van het faxapparaat van de Rechtbank, waardoor de verzending van het beroepschrift per fax op die dag mislukte. De Rechtbank is in haar uitspraak niet op deze stelling ingegaan. Aldus is die uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed, aangezien die stelling, indien juist, van belang kan zijn bij de beoordeling of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld of belanghebbende in verzuim is geweest. De hierop betrekking hebbende klacht is derhalve terecht voorgesteld.

3.3. Belanghebbende klaagt eveneens dat de Rechtbank heeft nagelaten om haar de datum van de verzetzitting mee te delen, zodat zij niet in staat is geweest haar verzet nader toe te lichten.

De uitspraak van de Rechtbank en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan (a) dat in de rechtsmiddelverwijzing aan het slot van de uitspraak waarvan verzet wel wordt gewezen op de mogelijkheid tegen de uitspraak verzet te doen, maar niet op de mogelijkheid dat de indiener van het verzetschrift daarbij kan vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord, (b) dat belanghebbende bij het indienen van haar verzetschrift niet heeft gevraagd over het verzet te worden gehoord, en (c) dat de Rechtbank alvorens uitspraak te doen op het verzet belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld op een zitting te worden gehoord.

Op grond van de onder (a) vermelde omstandigheid voldoet de aldaar bedoelde uitspraak niet aan het bepaalde in artikel 8:54, lid 2, in verbinding met artikel 8:55, lid 1, Awb. Belanghebbende is door dit verzuim in haar processuele belangen geschaad, omdat moet worden aangenomen dat zij als gevolg van dit verzuim bij het indienen van haar verzetschrift niet heeft gevraagd over het verzet te worden gehoord, terwijl deze laatste omstandigheid ertoe heeft geleid dat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan op het verzet zonder belanghebbende in de gelegenheid te stellen op een zitting te worden gehoord (vgl. artikel 8:55, lid 3, Awb). Nu het bepaalde in artikel 8:54, lid 2, Awb mede ertoe strekt belanghebbende desgewenst in staat te stellen over het verzet te worden gehoord alvorens daarop uitspraak wordt gedaan, is de hierop gerichte klacht van belanghebbende gegrond.

3.4. Op grond van het hiervoor in 3.2 en 3.3 overwogene kan de uitspraak van de Rechtbank op het verzet niet in stand blijven. De klachten behoeven voor het overige geen bespreking. Verwijzing moet volgen, waarbij de verwijzingsrechter opnieuw op het verzet zal dienen te beslissen, en die rechter, ingeval het verzet gegrond wordt bevonden, de zaak alsnog in behandeling zal dienen te nemen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank op het verzet,

verwijst het geding naar de rechtbank te Utrecht ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de gemeente Diemen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.