Hoge Raad, 09-02-2007, AZ8038, 585
Hoge Raad, 09-02-2007, AZ8038, 585
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 februari 2007
- Datum publicatie
- 9 februari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AZ8038
- Formele relaties
- In cassatie op:, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 585
Inhoudsindicatie
Uitspraak CRvB, baropbrengsten in touringcars vormen loon uit dienstbetrekking.
Uitspraak
Nr. 585
9 februari 2007
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 september 2005, nr. 04/3544 CSV, betreffende de beslissing van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv), thans de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van Bestuur), met betrekking tot over de premietijdvakken 1994 tot en met 1998 opgelegde correctienota's en de over de premietijdvakken 1995 tot en met 1998 opgelegde boetenota's.
1. Beslissing van de Raad van Bestuur en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van 30 augustus 1999 heeft het Lisv aan belanghebbende over de jaren 1994 tot en met 1998 correctienota's opgelegd. Bij besluiten van 6 september 1999 heeft het Lisv voorts over de jaren 1995 tot en met 1998 boetenota's opgelegd van 25% van de verschuldigde premies.
Het Lisv heeft bij beslissing van 30 juli 2001 het tegen de besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.
Bij uitspraak van 10 januari 2003 heeft de Rechtbank belanghebbendes beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en bepaald dat de Raad van Bestuur een nieuw besluit diende te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de Rechtbank is overwogen.
Bij beslissing van 15 december 2003 heeft de Raad van Bestuur het tegen de besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de bestreden besluiten gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de Rechtbank te Alkmaar.
Bij uitspraak van 24 mei 2004 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en bepaald dat de Raad van Bestuur een nieuw besluit diende te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de Rechtbank is overwogen.
2. Geding voor de Centrale Raad van Beroep
De Raad van Bestuur heeft tegen de beslissing van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van het middel
4.1. De Centrale Raad heeft geoordeeld:
- dat de autobussen die belanghebbende voor haar onderneming gebruikt zijn uitgerust met een koffieautomaat en een koelkast (hierna: de barfaciliteiten),
- dat belanghebbende haar werknemers/chauffeurs in de gelegenheid stelt om de barfaciliteiten aan te wenden voor de verkoop van consumpties (warme en koude dranken) aan passagiers,
- dat zodanige verkoop algemeen gebruikelijk is en geacht wordt mede in het belang van de werkgever plaats te vinden,
- dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt haar stelling dat in het marktsegment waar zij opereert de passagiers geen verkoop van consumpties verwachten, en
- dat de werknemers/chauffeurs zich in verband met de op het algemeen gebruikelijke karakter gebaseerde verwachtingen van de passagiers niet aan de verkoop konden onttrekken.
Voorzover het middel zich met motiveringsklachten richt tegen deze oordelen van feitelijke aard kan het niet tot cassatie leiden. Artikel 18c, lid 1, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: de CSV) stelt immers slechts beroep in cassatie open tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van de daarin bedoelde bepalingen.
4.2. Uitgaande van deze oordelen van feitelijke aard heeft de Centrale Raad met juistheid geoordeeld dat het door de werknemers/chauffeurs met de verkoop van consumpties aan de passagiers behaalde voordeel moet worden beschouwd als loon in de zin van artikel 4 van de CSV. De situatie is, zoals de Centrale Raad terecht heeft overwogen, op één lijn te stellen met de situatie als aan de orde in de arresten van de Hoge Raad van 24 juli 1995, nr. 30804 en 30897, BNB 1995/311 en 312, onderdeel 3.4.
De omstandigheid dat de Centrale Raad niet heeft vastgesteld dat de verkoop van consumpties door de werkgever aan passagiers in het vooruitzicht zou zijn gesteld, doet daaraan niet af, nu de Centrale Raad wél heeft vastgesteld dat de verkoop mede in het belang van de werkgever, belanghebbende, plaatsvindt.
Evenmin doet aan de juistheid van het oordeel af dat belanghebbende zelf niet betrokken was bij (de registratie van) de barexploitatie. Belanghebbende had immers van haar werknemers opgave moeten en kunnen vragen van de voordelen die dezen daarmee hadden genoten, dan wel - bij het uitblijven van een zodanige opgave - daarvan een redelijke schatting moeten maken.
Het middel faalt derhalve ook voor het overige.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2007.