Home

Hoge Raad, 08-06-2007, BA1525, C06/242HR

Hoge Raad, 08-06-2007, BA1525, C06/242HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juni 2007
Datum publicatie
8 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA1525
Formele relaties
Zaaknummer
C06/242HR
Relevante informatie
Invorderingswet 1990 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 17

Inhoudsindicatie

Invorderingszaak. Incident, uitvoerbaarverklaring bij voorraad van in cassatie bestreden arrest tot bekrachtiging van ongegrondverklaring van verzet tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen (art. 17 lid 1 Iw); beroep op schorsende werking verzetprocedure, misbruik van bevoegdheid.

Uitspraak

8 juni 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/242HR

MK/RM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats], België,

EISER tot cassatie, verweerder in het incident,

advocaat: mr. P. Garretsen,

t e g e n

DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ AMSTERDAM,

kantoorhoudende te Amsterdam,

VERWEERDER in cassatie, eiser in het incident,

advocaat: mr. M. Ynzonides.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 17 september 2001 verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd dat de rechtbank het door [eiser] gedane verzet deugdelijk zal verklaren, [eiser] zal verklaren tot goed opposant tegen de, in de dagvaarding nader omschreven, dwangbevelen en deze buiten effect zal stellen.

De Ontvanger heeft de vordering bestreden en bij conclusie van antwoord verzocht het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De rechtbank heeft bij vonnis van 9 juli 2003 het verzet tegen de dwangbevelen ongegrond verklaard.

De rechtbank is voorbijgegaan aan het verzoek van de Ontvanger om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De Ontvanger heeft in hoger beroep bij conclusie van antwoord verzocht het door het hof te wijzen arrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Bij arrest van 23 maart 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De Ontvanger heeft een incidentele vordering gedaan tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het door het hof bekrachtigde vonnis van de rechtbank van 9 juli 2003, voorzover daarbij het verzet van [eiser] ongegrond is verklaard. De cassatiedagvaarding, het anticipatie-exploot en de incidentele conclusie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

[Eiser] heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Ontvanger in zijn incidentele vordering, subsidiair tot ontzegging van de vordering van de Ontvanger.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot toewijzing van de incidentele vordering van de Ontvanger in de primair aangevoerde variant en tot veroordeling van [eiser] op de in het incident gevallen kosten.

De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 maart 2007 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de incidentele vordering

3.1 Beoordeling van de incidentele vordering vindt plaats tegen de achtergrond van het volgende.

Ten laste van [eiser] zijn door de Ontvanger van de Belastingdienst/Amsterdam op 1 september 2001 twaalf dwangbevelen uitgevaardigd, strekkende tot invordering van aan [eiser] opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting, vermeerderd met administratieve boetes, over de jaren 1986-1996. [Eiser] heeft tegen de uitspraak op bezwaar tegen deze aanslagen van 1 maart 2001 beroep ingesteld bij de belastingkamer van het hof. Het hof heeft dit beroep bij arrest van 31 juli 2002 ten dele niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak door [eiser] ingestelde cassatieberoep is door de belastingkamer van de Hoge Raad bij arrest van 29 april 2005 verworpen.

3.2 In dit civiele geding, in eerste instantie aanhangig gemaakt op 17 september 2001, is [eiser] in verzet gekomen tegen de tenuitvoerlegging van de vorenbedoelde dwangbevelen. De Ontvanger heeft de vordering bestreden en heeft tevens verzocht het vonnis, indien daarbij het verzet wordt afgewezen, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De rechtbank heeft het verzet tegen de dwangbevelen ongegrond verklaard. Zij heeft haar vonnis echter niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat de Ontvanger geen daartoe strekkende vordering in reconventie heeft ingesteld.

Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Ook het hof heeft, op dezelfde grond als de rechtbank, zijn arrest - of het vonnis van de rechtbank - niet (alsnog) uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

In het door [eiser] tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep heeft de Ontvanger bij incidentele conclusie gevorderd - verstaat de Hoge Raad - dat het door het hof bekrachtigde vonnis van de rechtbank, dan wel het door het hof gewezen arrest, alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

3.3 Bij de beoordeling van de incidentele vordering dient tot uitgangspunt dat, ingevolge art. 17 lid 2, tweede zin, Iw 1990, verzet de tenuitvoerlegging van het dwangbevel schorst. Deze regel is tot stand gekomen ondanks de daaraan verbonden bezwaren die bij de parlementaire discussie door de minister naar voren zijn gebracht. Daarom kan alleen een zwaarwegend belang van de Ontvanger rechtvaardigen dat de schorsende werking van het verzet wordt opzijgezet. Dit is het geval wanneer de belastingschuldige die op de voet van art. 17 lid 1 Iw 1990 verzet heeft gedaan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, zijn bevoegdheid misbruikt door de aan het verzet verbonden schorsing van de tenuitvoerlegging in te roepen. Daarvan is sprake als het verzet, gelet op hetgeen de belastingschuldige ter ondersteuning daarvan heeft aangevoerd, zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing van de tenuitvoerlegging niet opweegt tegen het belang van de Ontvanger bij voortzetting van de tenuitvoerlegging (vgl. HR 7 oktober 1994, nr. 15411, NJ 1995, 411).

3.4 In dit geding is sprake van een duidelijk kansloos verzet als hiervoor in 3.3 (slot) bedoeld omdat [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd, kort samengevat, dat de huiszoeking die heeft geleid tot verkrijging van gegevens waarop de onderhavige aanslagen zijn gebaseerd, onrechtmatig heeft plaatsgevonden en dat de daarbij verkregen gegevens eveneens onrechtmatig zijn overgedragen aan de FIOD. Dit zijn bezwaren die ertoe strekken te betogen dat de belastingaanslag ten onrechte is vastgesteld. Ingevolge art. 17 lid 3, tweede zin, Iw 1990 kan het verzet echter niet zijn gegrond op een zodanige stelling. Weliswaar kan de burgerlijke rechter onder zeer bijzondere omstandigheden de materiële verschuldigdheid van (het bedrag van) de aanslag niettemin toetsen, maar zodanige omstandigheden doen zich in deze zaak, waarin die verschuldigdheid onherroepelijk is komen vast te staan door de verwerping van het cassatieberoep van [eiser] tegen het arrest van de belastingkamer van het hof van 31 juli 2002, niet voor. Nu voorts voldoende is gebleken dat de Ontvanger, gelet op de aanzienlijke omvang van de ingevorderde bedragen en de geruime tijd die na het opleggen van de aanslagen is verstreken, belang heeft bij onverwijlde invordering, brengt het voorgaande mee dat de incidentele vordering van de Ontvanger toewijsbaar is.

3.5 Opmerking verdient nog dat de aard van de verzetprocedure zich niet ertegen verzet dat een rechterlijke uitspraak, waarbij het verzet tegen een dwangbevel ongegrond wordt verklaard, op verzoek van de Ontvanger op de voet van art. 233 Rv. uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De omstandigheid dat zodanige uitspraak als zodanig niet voor executie vatbaar is legt onvoldoende gewicht in de schaal voor een tegengestelde opvatting, aangezien in de verzetprocedure in wezen de deugdelijkheid van het - wél voor executie vatbare - dwangbevel ter beoordeling staat.

3.6 Het voorgaande brengt tevens mee dat de in art. 17 lid 2 Iw 1990 neergelegde schorsende werking van de verzetprocedure, die ook geldt wanneer na ongegrondverklaring van het verzet in eerste aanleg de verzetprocedure in hoger beroep (of cassatieberoep) wordt voortgezet, door de rechter opzijgezet kan worden door zijn uitspraak waarbij het verzet ongegrond is verklaard (of waarbij het beroep tegen zodanige uitspraak wordt verworpen) uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, indien aan de hiervoor onder 3.3 vermelde eisen is voldaan. Gevolg daarvan is dan dat de schorsende werking van de verzetprocedure niet herleeft door het aanwenden van een rechtsmiddel tegen die uitspraak. Daarvoor is niet een daartoe strekkende vordering in reconventie van de Ontvanger vereist. Voldoende is dat een daartoe strekkend verzoek wordt gedaan op zodanig duidelijke wijze dat de belastingschuldige niet wordt tekortgedaan in zijn recht zich daartegen te verdedigen.

4. Beslissing in het incident

De Hoge Raad:

verklaart het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 23 maart 2006 alsnog uitvoerbaar bij voorraad;

veroordeelt [eiser] in de kosten van dit incident, tot op heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 800,-- aan salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 juni 2007.