Home

Hoge Raad, 12-10-2007, BA2622, 42969

Hoge Raad, 12-10-2007, BA2622, 42969

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 oktober 2007
Datum publicatie
12 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA2622
Formele relaties
Zaaknummer
42969

Inhoudsindicatie

Commissaris; 30% regeling

Uitspraak

nr 42.969

12 oktober 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 december 2005, nr. 04/00310, betreffende een ten aanzien van X te Z (Californië, Verenigde Staten van Amerika) (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Bij beschikking van 23 juli 2003 heeft de Inspecteur afwijzend beslist op een verzoek van belanghebbende als bedoeld in artikel 9h, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het verzoek van belanghebbende ingewilligd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 29 maart 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende woont in de Verenigde Staten. Sedert 1995 is hij commissaris van een in Nederland gevestigde naamloze vennootschap.

3.1.2. Belanghebbende en die naamloze vennootschap hebben verzocht om toepassing van de zogenoemde 30%-regeling (artikel 15a, lid 1, aanhef en letter k, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2003, hierna: de Wet), in verbinding met Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (tekst 2003; hierna: het Besluit)), met ingangsdatum 1 maart 2003. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.

3.2. Het Hof heeft het verzoek alsnog ingewilligd. Het heeft daartoe geoordeeld dat belanghebbende, anders dan de Inspecteur betoogde, voldoet aan het in artikel 8, lid 2, aanhef en letter b, van het Besluit vervatte vereiste "werknemer in de zin van artikel 2 van de wet" te zijn. Tegen dat oordeel keert zich het middel.

3.3. Artikel 2, lid 3, van de Wet bepaalt, voor zover thans van belang, dat in een aldaar nader omschreven geval het eerste lid niet van toepassing is op een commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam. Daarin ligt besloten dat - in de systematiek van de Wet - zodanige commissaris als regel wel werknemer is in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet. Wetssystematisch kan de verklaring daarvoor geen andere zijn dan dat als dienstbetrekking in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet mede moeten worden beschouwd de arbeidsverhoudingen van degenen die in artikel 3, lid 1, van de Wet worden opgesomd, onder wie de commissaris van een lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 3, lid 1, letter g, van de Wet).

Onderdeel a van het middel stuit hierop af.

3.4. Uit de bronnen die genoemd worden in het beroepschrift in cassatie blijkt onvoldoende dat de wet- of besluitgever beoogde degenen die werkzaam zijn in zogenoemde fictieve dienstbetrekking uit te sluiten van de 30%-regeling.

Onderdeel b van het middel stuit reeds hierop af.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2007.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 428.