Home

Hoge Raad, 27-04-2007, BA3865, 41699

Hoge Raad, 27-04-2007, BA3865, 41699

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 april 2007
Datum publicatie
27 april 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA3865
Zaaknummer
41699

Inhoudsindicatie

Hypotheekrente eigen woning, postfinanciering.

Uitspraak

Nr. 41.699

27 april 2007

wv

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 oktober 2004, nr. 04/00109, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

In februari 1995 heeft belanghebbende een eigen woning gekocht aan de a-straat te Z voor ƒ 510.000. Voor de financiering van de aankoop is belanghebbende een hypothecaire geldlening aangegaan van ƒ 590.000.

Belanghebbende heeft op 2 mei 1995 zijn voormalige woning aan de b-straat 1 te Z verkocht voor circa ƒ 350.000. Op dit pand rustte een hypotheek ter zake van een geldlening van ƒ 220.000. Na de verkoop resteerde volgens belanghebbende een bedrag van circa ƒ 140.000.

In 1995 en 1996 heeft belanghebbende zijn woning verbouwd. De kosten, in totaal ƒ 100.000, heeft hij uit eigen middelen voldaan.

In 1998 heeft belanghebbende zijn hypothecaire geldlening verhoogd met ƒ 100.000.

Belanghebbende heeft bij zijn aangifte voor het jaar 2002 de in dat jaar betaalde rente over de hypothecaire lening, in totaal € 17.857, in mindering gebracht op zijn voordelen uit eigen woning. De Inspecteur heeft een bedrag van € 2583, zijnde de verschuldigde rente over het bedrag van de verhoging van de hypothecaire lening, niet in aftrek aanvaard.

3.2. Voor het Hof was, voor zover in cassatie van belang, in geschil of het bedrag van € 2583 terecht niet in aftrek is toegelaten. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Daartegen richten zich de klachten.

3.3. De enkele omstandigheid dat een belastingplichtige uitgaven voor verbetering en/of onderhoud van zijn eigen woning aanvankelijk voldoet uit eigen middelen en pas nadien een geldlening aangaat, zodat de verbetering en/of het onderhoud niet van meet af aan zijn gefinancierd met geleend geld, behoeft niet in de weg te staan aan de kwalificatie van die lening als aangegaan voor verbetering en/of onderhoud van die woning. Zodanige kwalificatie is in ieder geval gerechtvaardigd indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat hij reeds ten tijde van het voldoen van de kosten van verbetering en/of onderhoud het oogmerk had om die kosten te financieren door middel van een geldlening en dat de geldlening door hem is aangegaan ter uitvoering van dit oogmerk (vgl. HR 24 februari 2006, nr. 39961, BNB 2006/207 en HR 24 februari 2006, nr. 40011, BNB 2006/208).

Het Hof, dat nog geen rekening kon houden met deze (eerst na 's Hofs uitspraak gewezen) arresten, is gelet op de motivering van zijn oordeel van een andere, onjuiste opvatting uitgegaan. De klachten slagen derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2007.