Home

Hoge Raad, 14-09-2007, BA4678, 43434

Hoge Raad, 14-09-2007, BA4678, 43434

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 september 2007
Datum publicatie
14 september 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA4678
Formele relaties
Zaaknummer
43434

Inhoudsindicatie

Afschrijving op monumentenpand in 2001.

Uitspraak

Nr. 43.434

14 september 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 juni 2006, nr. 1087/04, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 19 april 2007 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van het geding naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing van de zaak.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft op 28 december 2000 een woning (hierna: de woning) gekocht voor € 235.965. De woning, gebouwd in het jaar 1767, is ingeschreven in één van de registers, bedoeld in artikel 6 of artikel 7 van de Monumentenwet 1988.

3.1.2. Bij haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 heeft belanghebbende voor de woning aan uitgaven voor monumentenpanden € 6.340 in aanmerking genomen. Hierin was een bedrag van € 5.700 (3 percent van de aanschafprijs van de opstal ad € 190.000) aan afschrijving begrepen.

3.1.3. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur een bedrag van € 555 aan afschrijving in aanmerking genomen.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur de correctie op de afschrijving terecht heeft aangebracht.

3.3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, nu pas per 1 januari 2004 uitvoering is gegeven aan artikel 6.31, lid 4, van de Wet IB 2001 door middel van de invoering per die datum van artikel 41, lid 1, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, de afschrijving voor het onderhavige jaar 2001 op andere wijze dan voorzien in laatstgenoemde bepaling moet worden bepaald.

3.3.2. Naar het Hof voorts heeft geoordeeld moet de afschrijvingstermijn van de opstal voor het onderhavige jaar worden gerelateerd aan de bouwkundige levensduur van de opstal vanaf het moment van aanschaf door belanghebbende. Het Hof heeft de bouwkundige levensduur van de opstal geschat op 50 jaar en de restwaarde van de opstal op nihil, en de afschrijving berekend op (2 percent van € 190.000 =) € 3.800.

3.4. Onderdeel a van het middel betoogt dat het Hof, door in 50 jaar de volledige opstal af te schrijven, ten onrechte, naast de reeds in het eigenwoningforfait begrepen afschrijving, een afschrijving van meer dan 100 percent van de aanschafprijs van de opstal toestaat. Dit middelonderdeel faalt, aangezien het eraan voorbij ziet dat op grond van de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.31, lid 1, letter a, van de Wet IB 2001 (Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 265-266) ervan moet worden uitgegaan dat de reeds in het eigenwoningforfait begrepen afschrijving is opgenomen in de in die bepaling bedoelde drempel voor de aftrek van kosten. Tegenover het in het eigenwoningforfait verdisconteerde bedrag aan afschrijving moet derhalve eenzelfde in de drempel begrepen (niet-aftrekbaar) bedrag geacht worden te staan.

3.5. Onderdeel b van het middel strekt ten betoge dat, in het licht van hetgeen de Inspecteur voor het Hof met betrekking tot de bijzondere positie van monumentenpanden in de zin van de Monumentenwet 1988 heeft aangevoerd, te weten het uit die wet volgend oogmerk tot de instandhouding van die panden, gevoegd bij het feit dat de woning al meer dan 234 jaar in stand is gehouden, het Hof niet zonder enige motivering had mogen oordelen dat het de bouwkundige levensduur van de opstal vanaf de aankoop door belanghebbende op 50 jaar schat met een restwaarde van de opstal na deze termijn van nihil.

Nu, naar het middelonderdeel terecht aanvoert, het Hof op geen enkele manier heeft aangegeven waarom de door de Inspecteur aangevoerde omstandigheid geen invloed heeft op de te schatten bouwkundige levensduur van de opstal, is het oordeel van het Hof dat die levensduur is te schatten op 50 jaar onvoldoende gemotiveerd. Het middelonderdeel is in zoverre gegrond en behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.