Home

Hoge Raad, 14-09-2007, BA6408, 487

Hoge Raad, 14-09-2007, BA6408, 487

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 september 2007
Datum publicatie
14 september 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA6408
Formele relaties
Zaaknummer
487

Inhoudsindicatie

Loonbegrip (art. 4 CSV); brutering in geval een compromis is gesloten tussen belanghebbende en de Inspecteur; beperkt cassatieberoep (art. 18c CSV).

Uitspraak

Nr. 487

14 september 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 februari 2004, nr. 01/1368 CSV, betreffende na te melden besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv), waarvoor met ingang van 1 januari 2002 als rechtsopvolger in de plaats is getreden de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

1. Besluiten, bezwaar en geding voor de Rechtbank

Bij besluiten van het Lisv zijn correctienota's vastgesteld voor door belanghebbende ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigde premies over de jaren 1991 tot en met 1995.

Deze besluiten zijn na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd.

Tegen de beslissing op de bezwaren heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te

's-Hertogenbosch.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Geding voor de Centrale Raad

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.

De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.J.M. Hertoghs, advocaat te Breda.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 3 mei 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

4. Beoordeling van de middelen

4.1. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende ter zake van het loon over 1991 tot en met 1995 van een aantal werknemers ten onrechte geen loonbelasting en premies heeft ingehouden en afgedragen.

4.2. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat het Lisv terecht tot brutering is overgegaan, omdat de betalingen aan de

werknemers zijn gedaan onder omstandigheden die verhaal van de alsnog verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen op de werknemers bij voorbaat uitsluiten. De middelen keren zich tegen dit oordeel.

4.3.1. Middel I houdt in de klacht dat de Centrale Raad ten onrechte als loon heeft aangemerkt het in de door de Inspecteur opgelegde naheffingsaanslagen begrepen bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen, daarbij voorbijgaande aan het in hoger beroep door belanghebbende gestelde feit dat zij met de belastingdienst in 1999 een compromis heeft gesloten waarbij is overeengekomen dat aanzienlijke bedragen aan - onder meer - loonbelasting en premie volksverzekeringen zouden worden kwijtgescholden in ruil voor de betaling van een bedrag van ƒ 260.000.

4.3.2. Bij de beoordeling van middel I dient het volgende te worden vooropgesteld.

Voor de toepassing van het loonbegrip heeft te gelden dat er plaats is voor zogenoemde directe brutering indien loon is betaald waarop ten onrechte geen inhoudingen zijn verricht en vaststaat dat de werkgever, toen hij de loonbetaling deed, de wettelijk voorgeschreven inhoudingen op het loon voor zijn rekening wilde nemen (zie HR 4 mei 1994, nr. 247, BNB 1994/234). Brutering ter zake van loonbelasting en premie dient derhalve te geschieden op basis van de wettelijk verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen. Indien ter zake van de heffing van loonbelasting en/of premie volksverzekeringen tussen de werkgever en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst is gesloten, waarin een onzekerheid omtrent de feitelijke grondslagen die bepalen wat tussen hen als wettelijk verschuldigd heeft te gelden, werd beëindigd, dient met een dergelijke vaststellingsovereenkomst rekening te worden gehouden bij de vaststelling van het met de brutering gemoeide bedrag.

4.3.3. Middel I faalt. De Centrale Raad heeft het hiervoor vooropgestelde niet miskend. Uit de uitspraak van de Centrale Raad en de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende heeft aangevoerd dat het compromis inhield een vaststellingsovereenkomst met een strekking als hiervoor bedoeld. Door met het compromis geen rekening te houden, heeft de Centrale Raad derhalve geen blijk gegeven van een onjuiste opvatting met betrekking tot het begrip loon in artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (tekst tot en met 31 december 2004; hierna: de CSV).

4.3.4. Middel II kan ingevolge artikel 18c van de CSV evenmin tot cassatie leiden, nu het middel zich niet richt tegen oordelen die zijn gegrond op het bepaalde bij of krachtens artikel 1, leden 4 tot en met 8, of de artikelen 4 tot en met 8 van de CSV.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.