Home

Hoge Raad, 05-10-2007, BA6410, 39344

Hoge Raad, 05-10-2007, BA6410, 39344

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 oktober 2007
Datum publicatie
5 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA6410
Formele relaties
Zaaknummer
39344

Inhoudsindicatie

Aftrek voorbelasting voor handelaar die geen tandtechnisch geschoold personeel in dienst heeft ter zake van leveringen die plaatsvinden in andere lidstaten

Uitspraak

Nr. 39.344

5 oktober 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van VDP Dental Laboratory N.V. te Huizen tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 januari 2003, nr. P 99/03852, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gestelde vragen.

1. Ontstaan en loop van het geding

Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 11 november 2005, nr. 39344, BNB 2006/237, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.

Bij arrest van 14 december 2006, C 401/05, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:

“Artikel 13, A, lid 1, sub e, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995, dient aldus te worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op leveringen van tandprothesen door een tussenpersoon als in het hoofdgeding, die geen tandarts of tandtechnicus is, maar die deze prothesen van een tandtechnicus heeft betrokken.”

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.

De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 15 mei 2007 nader geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd op de nadere conclusie.

2. Nadere beoordeling van de middelen van cassatie

Uit de hiervoor vermelde verklaring voor recht volgt dat ingevolge de Zesde richtlijn leveringen van tandprothesen door een belastingplichtige als belanghebbende, die het vervaardigen ervan uitbesteedt aan een tandtechnicus, zo deze leveringen in Nederland worden verricht, aan omzetbelasting behoren te zijn onderworpen, hetgeen meebrengt dat de belastingplichtige recht op aftrek heeft ten aanzien van dergelijke leveringen, indien deze in een andere lidstaat worden verricht. Aan dit recht op aftrek doet in het onderhavige geval niet af de omstandigheid dat de bedoelde leveringen krachtens artikel 11, lid 1, letter g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 van omzetbelasting zijn vrijgesteld, nu belanghebbende zich op de Zesde richtlijn heeft beroepen. In deze zaak is slechts in geschil het recht op aftrek van (Nederlandse) omzetbelasting die in rekening is gebracht ter zake van leveringen van tandprotheses die belanghebbende heeft verricht in andere lidstaten, op grond van artikel 5a van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto artikel 28 ter, B, lid 1, van de Zesde richtlijn.

Uit het voorgaande volgt dat middel II slaagt. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De overige middelen behoeven geen behandeling.

3. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vernietigt de naheffingaanslag,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 327, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1449 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2007.