Hoge Raad, 08-06-2007, BA6528, 41230
Hoge Raad, 08-06-2007, BA6528, 41230
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 juni 2007
- Datum publicatie
- 8 juni 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BA6528
- Zaaknummer
- 41230
Inhoudsindicatie
Werknemer Europees Octrooi Bureau. Geen heffingskorting volksverzekeringen, want niet verzekerd in Nederland. Ook geen aftrekpost voor levensonderhoud kinderen, want ontvangen "dependants allowance" is 'buitenlandse regeling’ als bedoeld in art. 6.14, lid 1, letter a, Wet IB 2001.
Uitspraak
Nr. 41.230
8 juni 2007
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 juli 2004, nr. BK-03/01695, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is, evenals zijn echtgenote, werkzaam bij het A te Q (hierna: A). Op grond van artikel 16 van het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (hierna: het Protocol) zijn de inkomsten die belanghebbende uit deze werkzaamheden geniet, vrijgesteld van de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting. Voorts valt belanghebbende uit hoofde van zijn functie bij A onder het sociale stelsel van A. Op grond van artikel 14, lid 1, letter a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 is belanghebbende niet verzekerd - en derhalve evenmin premieplichtig - voor de Nederlandse volksverzekeringen.
3.1.2. Op grond van zijn dienstbetrekking bij het A heeft belanghebbende in 2001 ten behoeve van zijn twee minderjarige kinderen een zogeheten dependants allowance ontvangen ter grootte van € 5.240,26. Indien belanghebbende of zijn echtgenote recht zouden hebben gehad op Nederlandse kinderbijslag, zouden zij in 2001 een bedrag van € 3.111,88 hebben ontvangen. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof erkend dat de zogenoemde dependants allowance een tegemoetkoming is die naar aard en strekking vergelijkbaar is met de Nederlandse kinderbijslag. De dependants allowance is vrijgesteld van de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting op grond van het Protocol.
3.1.3. Bij de berekening van de aanslag is de verschuldigde belasting verminderd met de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, bedoeld in artikel 8.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Er heeft geen vermindering plaatsgevonden met de heffingskorting voor de volksverzekeringen, bedoeld in artikel 10, lid 4, van de Wet financiering volksverzekeringen (zoals deze voor het onderhavige jaar gold; hierna: WFV) en nader uitgewerkt in de artikelen 8.4 tot en met 8.6 van de Wet. Voorts heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag een bedrag van € 2.153, dat bij de aangifte was aangemerkt als uitgaven voor levensonderhoud van kinderen, niet als persoonsgebonden aftrekpost aanvaard.
3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op de heffingskorting voor de volksverzekeringen en op aftrek van kosten voor levensonderhoud van zijn twee minderjarige kinderen. Het Hof heeft die vragen ontkennend beantwoord. Daartegen richten zich de middelen.
3.3. Middel I bestrijdt in de eerste plaats 's Hofs oordeel dat belanghebbende slechts recht heeft op de heffingskorting voor de inkomstenbelasting (artikel 8.3 van de Wet), en niet ook op de heffingskorting voor de volksverzekeringen (artikel 10, lid 4, WFV, in verbinding met de artikelen 8.4 tot en met 8.6 van de Wet).
Het middel faalt, daar 's Hofs oordeel juist is. Belanghebbende is immers ingevolge artikel 14, lid 1, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen, en derhalve (gelet op artikel 6 WFV) ook niet premieplichtig daarvoor. Uit het bepaalde in artikel 10, lid 4, WFV volgt dan dat belanghebbende ook geen recht heeft op een heffingskorting voor de volksverzekeringen. Niet valt in te zien dat voormelde bepalingen op enig punt in strijd zijn met het Protocol of met enige andere verdragsbepaling. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel is ongegrond, daar belanghebbende zich in relevante zin onderscheidt van hen met wie hij zich vergelijkt, doordat hij niet, maar de anderen wel in Nederland verzekerd en premieplichtig zijn voor de volksverzekeringen.
3.4. Middel I bestrijdt voor het overige 's Hofs oordeel dat de uitgaven van belanghebbende voor levensonderhoud van zijn kinderen niet in aanmerking komen als persoonsgebonden aftrekpost.
Het Hof heeft geoordeeld dat de dependants allowance van A een tegemoetkoming is volgens een naar aard en strekking met de Algemene Kinderbijslagwet overeenkomende buitenlandse regeling, als bedoeld in artikel 6.14, lid 1, letter a, van de Wet. Voor zover het middel bedoelt dit oordeel te bestrijden, faalt het, omdat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het behoefde ook geen nadere motivering dan gegeven. Ingevolge laatstvermelde bepaling kunnen dan de uitgaven van belanghebbende voor levensonderhoud van zijn kinderen niet in aanmerking komen als persoonsgebonden aftrekpost. De omstandigheid dat de tegemoetkoming haar grondslag vindt in het Protocol, en dat zij uit dien hoofde is vrijgesteld van de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting, doet daaraan niet af. Het Protocol belet niet dat de tegemoetkoming in aanmerking wordt genomen bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende recht heeft op een persoonsgebonden aftrekpost. Het middel faalt derhalve ook voor het overige.
3.5. Zoals hiervoor is overwogen zijn de van toepassing zijnde Nederlandse bepalingen niet in strijd met het Protocol. Middel II, dat op een andersluidend standpunt berust, faalt derhalve eveneens.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2007.