Home

Hoge Raad, 08-06-2007, BA6550, 41247

Hoge Raad, 08-06-2007, BA6550, 41247

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juni 2007
Datum publicatie
8 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA6550
Zaaknummer
41247

Inhoudsindicatie

Volkenrechtelijke regeling van de ESA is een buitenlandse regeling als bedoeld in art. 6.14, lid 1, letter a, Wet IB 2001.

Uitspraak

Nr. 41.247

8 juni 2007

wv

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 augustus 2004, nr. BK-03/02246, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende is werkzaam bij A (hierna: A) te Q. Op grond van artikel XVIII van de overeenkomst tussen Nederland en het Europees Ruimte-agentschap (hierna: de Overeenkomst) zijn de aan de interne A-belasting onderworpen A-emolumenten van belanghebbende vrijgesteld van nationale inkomstenbelasting. Belanghebbende is voorts onderworpen aan het voor A-personeel geldende sociale zekerheidsstelsel en vrijgesteld van alle verplichte bijdragen aan de nationale sociale verzekeringsorganen. In verband hiermee heeft belanghebbende geen recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW). Op grond van het bij A geldende Reglement A Family Allowances ontvangt belanghebbende als bijdrage in de onderhoudskosten van zijn twee kinderen een zogenoemde dependant allowance. De echtgenote van belanghebbende is niet vrijgesteld van het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel en zij kan daarom in beginsel aanspraak op kinderbijslag ingevolge de AKW maken. De door belanghebbende van A ontvangen bijdrage in de onderhoudskosten van zijn kinderen is echter hoger dan de kinderbijslag ingevolge de AKW zodat zij haar aanspraak op kinderbijslag niet geldend kan maken.

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op een persoonsgebonden aftrekpost ter zake van uitgaven voor levensonderhoud van zijn twee minderjarige kinderen. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Daartegen richten zich de middelen.

3.3. Op grond van het bepaalde in artikel 6.14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) worden uitgaven voor levensonderhoud van een kind niet in aanmerking genomen indien de belastingplichtige of een persoon die tot zijn huishouden behoort, voor het kind recht heeft op kinderbijslag volgens de AKW of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met die wet overeenkomende buitenlandse regeling. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling blijkt dat de wetgever met de laatste zinsnede, over een tegemoetkoming volgens een buitenlandse regeling, heeft beoogd dat een belastingplichtige die voor zijn kind recht heeft op een met de Nederlandse kinderbijslag vergelijkbare buitenlandse tegemoetkoming, op dezelfde wijze wordt behandeld als een belastingplichtige die recht heeft op Nederlandse kinderbijslag, in die zin dat ook eerstbedoelde belastingplichtige geen uitgaven voor levensonderhoud van dat kind in aanmerking kan nemen (vgl. Kamerstukken II 1998/99, 26 727, nr. 3, blz. 254-255). Niet valt in te zien dat de wetgever onder 'buitenlandse regeling' in dit verband niet tevens heeft willen begrijpen een met de Nederlandse kinderbijslag vergelijkbare tegemoetkoming van een volkenrechtelijke organisatie. Het door de middelen bestreden oordeel van het Hof dat een tegemoetkoming van een volkenrechtelijke organisatie als de A als een 'buitenlandse regeling' kan worden aangemerkt als in artikel 6.14, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet bedoeld, is dus juist. De middelen falen derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2007.