Home

Hoge Raad, 15-06-2007, BA7178, 40589

Hoge Raad, 15-06-2007, BA7178, 40589

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 juni 2007
Datum publicatie
15 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA7178
Formele relaties
Zaaknummer
40589

Inhoudsindicatie

Waterschapsomslagen. Waterbezwaar.

Uitspraak

Nr. 40.589

15 juni 2007

HdJ

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 januari 2004, nr. 99/03484, betreffende na te melden aanslag in de waterschapsomslagen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is over het jaar 1998 een aanslag in de waterschapsomslag van het waterschap Veluwe (hierna: het Waterschap) opgelegd welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de secretaris/directeur van het Waterschap (hierna: de Ambtenaar) is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het dagelijks bestuur van het Waterschap (hierna: het Dagelijks Bestuur) heeft een verweerschrift ingediend.

Het Dagelijks Bestuur heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door mr. J.H. van Gelderen, advocaat te 's-Gravenhage.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is eigenaar van een binnen het beheersgebied van het Waterschap gelegen gebouwde onroerende zaak in Z (hierna: het perceel). Het perceel is 2,76 ha groot en ligt op een hoogte van circa 80 meter boven NAP. Het perceelgebied is niet ontwateringsbehoeftig. Het neerslagoverschot ter plekke wordt via de bodem afgevoerd naar het diepe grondwater op circa 40 meter boven NAP. Dit grondwater wordt vanuit het perceelgebied via ondergrondse afstroming afgevoerd naar lager gelegen percelen, waarna een deel van het water uiteindelijk terecht komt in watergangen (sprengen) in lager gelegen delen van het waterschapgebied in de IJsselvallei.

3.2. Het Hof heeft van de Ambtenaar schriftelijke inlichtingen verzocht met betrekking tot de vragen of de onroerende zaak van belanghebbende waterbezwaar oplevert voor lager gelegen percelen gelegen binnen het gebied en, zo ja, of hieraan voor het Waterschap kosten zijn verbonden. In zijn uitspraak heeft het Hof onder 4.2 - kennelijk mede aan de hand van de verkregen inlichtingen - vastgesteld dat belanghebbendes perceel, als onderdeel van het als waterstaatkundige eenheid te beschouwen perceelgebied waarvan het deel uitmaakt, waterbezwaar oplevert voor lager gelegen delen van het gebied waarin het Waterschap het waterkwantiteitsbeheer voert. Vervolgens heeft het Hof onder 4.3 - 4.6, onder verwerping van diverse argumenten van belanghebbende, voldoende aannemelijk geacht dat aan het door belanghebbendes perceel veroorzaakte waterbezwaar voor het Waterschap kosten zijn verbonden.

3.3. De tegen deze oordelen gerichte klachten falen. Het Hof heeft kennelijk op grond van de verkregen inlichtingen aannemelijk geacht dat het waterbezwaar van het perceelgebied waartoe belanghebbendes perceel behoort van dien aard is, dat het in causaal verband staat tot de omvang van de door het Waterschap beheerde watergangen en voor het Waterschap meer dan verwaarloosbare kosten veroorzaakt in verband met het beheer van die watergangen. Dit oordeel berust op een aan het Hof voorbehouden waardering van de bewijsmiddelen en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

3.4. Voor zover belanghebbende erover klaagt dat het Hof geen gevolgen heeft verbonden aan het niet overleggen door de Ambtenaar van een door het Hof verzochte kostenspecificatie, mist deze klacht feitelijke grondslag, nu uit 's Hofs uitspraak of uit de stukken van het geding niet blijkt van een dergelijk verzoek.

3.5. Gelet op het vorenoverwogene kunnen de klachten van belanghebbende niet tot cassatie van de aangevallen uitspraak leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007.