Home

Hoge Raad, 15-06-2007, BA7181, 41327

Hoge Raad, 15-06-2007, BA7181, 41327

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 juni 2007
Datum publicatie
15 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA7181
Formele relaties
Zaaknummer
41327

Inhoudsindicatie

Invoeringswet Inkomstenbelasting 2001 voorziet in overgangsrecht voor toepassing AWR.

Uitspraak

Nr. 41.327

15 juni 2007

HdJ

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 oktober 2004, nr. BK 243/03, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Nu dit geschrift bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht.

3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van de klachten en ambtshalve

3.1. Het Hof heeft in verband met het vervallen van artikel 16, lid 2, letter c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) per 1 januari 2001 geoordeeld dat door de wetgever niet is voorzien in een overgangsregeling voor gevallen waarbij inkomstenbelasting die is verschuldigd ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt nagevorderd na 1 januari 2001. Dit oordeel is onjuist. Het toepasselijke overgangsrecht is opgenomen in artikel VI, onderdeel B van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001, Stb. 2000, 216, dat als volgt luidt:

"De Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 zoals deze wetten luidden op 31 december 2000 blijven van toepassing op de belasting die is verschuldigd ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964 of de Wet op de vermogensbelasting 1964."

3.2. Deze bepaling leidt ertoe dat in het onderhavige geval navordering kan plaatsvinden op grond van artikel 16, lid 2, letter c, AWR (tekst tot 31 december 2000), derhalve zonder dat sprake is van een 'nieuw feit' als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR. Nu het Hof tot het oordeel komt dat hoe dan ook is voldaan aan de vereisten van artikel 16 AWR, leidt het voorgaande niet tot cassatie.

3.3. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2007.