Home

Hoge Raad, 02-11-2007, BA7558, C06/057HR

Hoge Raad, 02-11-2007, BA7558, C06/057HR

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 november 2007
Datum publicatie
2 november 2007
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BA7558
Formele relaties
Zaaknummer
C06/057HR
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 251, Herzieningswet procesrecht burgerlijke zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2003] art. VII

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Vordering tot verval van instantie in het geding na cassatie en verwijzing; overgangsrecht, verwijzingsgeding als onvoltooide appèlinstantie valt onder het begrip “verdere behandeling” in art. VII lid 1 NRv.; toepassing van art. 279 (oud) Rv. ongeacht aanhangigheid; HR doet zelf de zaak af.

Uitspraak

2 november 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/057HR

RM/MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats]

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,

t e g e n

1. [Verweerder 1],

wonende te [woonplaats],

2. STICHTING SINT LUCAS ANDREAS ZIEKENHUIS,

gevestigd te Amsterdam,

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.

1. Het geding in voorgaande instanties

De Hoge Raad verwijst voor het verloop van dit geding naar zijn arrest van 12 juli 2002, nr. C00/274, NJ 2003, 151.

Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 25 mei 2000 vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij akte van procureur tot procureur van 25 augustus 2005 heeft [eiser] [verweerder] c.s. opgeroepen te verschijnen ter terechtzitting van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 september 2005 teneinde te horen vorderen de vervallenverklaring van de appelinstantie die bij appeldagvaarding van 10 augustus 1999 is aangevangen.

Ter terechtzitting van 8 september 2005 heeft [eiser] bij incidentele conclusie de vervallenverklaring van de instantie gevorderd.

[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

Bij arrest (door het hof aangeduid als rolbeschikking) van 22 september 2005 heeft het hof bepaald dat de hoofdzaak weer wordt uitgeroepen ter rolle van 20 oktober 2005, op welke roldatum [eiser] verval van instantie kan vorderen, zulks met inachtneming van art. 251, lid 3 Rv.

Hierna heeft [eiser] het hof verzocht te bepalen dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen het arrest van 22 september 2005.

Bij beslissing van 29 december 2005 heeft het hof bepaald dat tegen voornoemd arrest beroep in cassatie kan worden ingesteld.

Het arrest van het hof alsmede de uitspraak van 29 december 2005 zijn aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 22 september 2005 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen [verweerder] c.s. is verstek verleend.

De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en tot afdoening van de zaak door de Hoge Raad.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het hof heeft in zijn beslissing van 22 september 2005 geoordeeld dat vaststaat dat op 1 januari 2002 de zaak nog niet aanhangig was bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en dat dit betekent dat op de vordering tot verval van instantie het na 1 januari 2002 geldende recht van toepassing is (rov. 3).

3.2 Het middel, dat klaagt dat het hof aldus heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, is terecht voorgesteld.

Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 13 oktober 2006, nr. C05/246, NJ 2006, 562, volgt uit de overgangsbepaling van art. VII lid 1 van de Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken dat op procedures die bij de rechtbank, het hof of de Hoge Raad aanhangig waren vóór 1 januari 2002, het oude procesrecht van toepassing blijft totdat de instantie is afgelopen met een eindvonnis of eindarrest, en is de procedure na cassatie en verwijzing niet een zelfstandige, nieuwe instantie doch de voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding.

Nu in dit geval de instantie die voorafging aan het (eerste) cassatieberoep vóór 1 januari 2002 bij het gerechtshof te Amsterdam aanhangig was, is ook op de procedure na cassatie en verwijzing het vóór die datum geldende procesrecht van toepassing. Op de vordering tot verval van instantie zijn derhalve de art. 279-284 (oud) Rv. van toepassing. Dit brengt mee dat wanneer de termijn van drie jaar is verstreken zonder dat enige proceshandeling is verricht, de rechter op de vordering tot verval van instantie het verval moet uitspreken, tenzij de termijn van drie jaar wegens een schorsingsoorzaak met zes maanden wordt verlengd.

3.3 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.

Aangezien in cassatie vaststaat dat in de zaak sinds het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2002 gedurende drie jaar geen proceshandeling is verricht, en gesteld noch gebleken is dat door [verweerder] c.s. een beroep kan worden gedaan op verlenging van de termijn met zes maanden, zal de Hoge Raad de vordering tot verval van instantie alsnog toewijzen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 september 2005;

verklaart vervallen de instantie in hoger beroep in de onderhavige zaak;

verstaat dat de proceskosten in hoger beroep tussen partijen zijn gecompenseerd;

veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 440,09 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 2 november 2007.