Home

Hoge Raad, 10-08-2007, BB1466, 575

Hoge Raad, 10-08-2007, BB1466, 575

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 augustus 2007
Datum publicatie
10 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BB1466
Formele relaties
Zaaknummer
575

Inhoudsindicatie

Art. 6, lid 1, letter k, CSV; onkostenvergoedingen afzonderlijk vastgesteld?

Uitspraak

Nr. 575

10 augustus 2007

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 augustus 2005, nr. 03/1374 CSV, betreffende na te melden besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) inzake de hoofdelijke aansprakelijkheid van belanghebbende op de voet van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: de CSV).

1. Besluit, bezwaar en geding voor de Rechtbank

Bij besluit van 25 juni 2001 heeft het Lisv op de voet van artikel 16d van de CSV belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de door Coöperatie A U.A. (hierna: A) over de periode 11 maart 1994 tot 29 juli 1994 verschuldigde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten tot een bedrag van f 736.658,64 (€ 334.281,12).

Het Lisv heeft het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen de beslissing op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Arnhem.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Geding voor de Centrale Raad

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.

De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

3. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Partijen hebben de zaak doen toelichten, belanghebbende door mr. P.J. Siekman, advocaat te Hoofddorp, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtsopvolger van het Lisv door mr. G.B. Suurmond, advocaat te Amsterdam.

4. Beoordeling van het middel

4.1. Belanghebbende herhaalt in cassatie zijn voor de Centrale Raad opgeworpen stelling dat het bedrag van de aansprakelijkstelling niet juist is, aangezien in het daaraan ten grondslag liggende door A aan haar Poolse werknemers uitbetaalde loon een onkostenvergoeding voor reis- en verblijfkosten is begrepen die moet worden aangemerkt als een onbelaste vergoeding in de zin van artikel 6, lid 1, letter k, van de CSV.

4.2. Deze stelling berust kennelijk op de opvatting dat reeds van een vergoeding strekkende tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking in voormelde zin sprake is indien een overeengekomen beloning mede is afgestemd op te maken kosten. Die opvatting kan evenwel niet als juist worden aanvaard, omdat voor een vergoeding als hiervoor bedoeld onder meer is vereist dat zij afzonderlijk is vastgesteld (vgl. HR 13 april 1994, nr. 29424, BNB 1994/318 en HR 19 februari 1992, nr. 31875, BNB 1997/123). Het middel faalt in zoverre.

Het oordeel van de Centrale Raad dat in het onderhavige geval niet is gebleken van afzonderlijk vastgestelde kostenvergoedingen, kan als van feitelijke aard ingevolge artikel 18c van de CSV, zoals geldend ten tijde van de bestreden uitspraak, in cassatie niet worden onderzocht. Het middel kan derhalve ook voor het overige niet tot cassatie leiden.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.