Hoge Raad, 05-10-2007, BB4750, 43329
Hoge Raad, 05-10-2007, BB4750, 43329
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 5 oktober 2007
- Datum publicatie
- 5 oktober 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BB4750
- Zaaknummer
- 43329
Inhoudsindicatie
Art. 8:75 Awb. Proceskostenvergoeding. Vloeide noodzaak tot instellen beroep uitsluitend voort uit de handelwijze van belanghebbende?
Uitspraak
Nr. 43.329
5 oktober 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X1 Beheer B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 april 2006, nr. 03/02094, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd van nihil. Gelijktijdig met deze aanslag is op de voet van artikel 20a, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1999) het verlies van dit jaar bij beschikking vastgesteld op ƒ 951.479 (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking). De verliesvaststellingsbeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het verlies van 1999 vastgesteld op ƒ 1.663.979. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In het jaar 2000 hebben belanghebbende en haar directeur en enig aandeelhouder met de Inspecteur een vaststellingsovereenkomst (hierna: de vaststellingsovereenkomst) gesloten, die eerstgenoemden vervolgens in rechte hebben aangevochten. In verband met dit laatste heeft de Inspecteur bij het vaststellen van de onderhavige aanslag een correctie (hierna: de correctie) aangebracht. Hangende het beroep bij het Hof is komen vast te staan dat de vaststellingsovereenkomst verbindend was, en heeft de Inspecteur vervolgens het standpunt ingenomen dat de correctie kan vervallen.
3.2. Het Hof heeft geen termen aanwezig geoordeeld voor een veroordeling in de proceskosten omdat het vervallen van de correctie zijn oorzaak vindt in de omstandigheid dat belanghebbende en haar directeur en enig aandeelhouder de vaststellingsovereenkomst in rechte hebben aangevochten, waardoor de Inspecteur zich gedwongen zag de correctie aan te brengen. Tegen dit oordeel keert zich middel 1.
3.3. Vooropgesteld moet worden dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in aanmerking komen. Van deze regel mag worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. De enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, is derhalve niet voldoende (HR 12 mei 2006, nr. 42449, BNB 2006/270).
3.4. Met zijn hiervoor in 3.2 weergegeven oordeel heeft het Hof miskend dat het aanbrengen van de correctie tot behoud van rechten berustte op een keuze van de Inspecteur en in zoverre niet voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Het middel slaagt derhalve.
3.5. Middel 2 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6. Gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P.J. van Amersfoort, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2007.