Home

Hoge Raad, 16-11-2007, BB7940, 42631

Hoge Raad, 16-11-2007, BB7940, 42631

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 november 2007
Datum publicatie
16 november 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BB7940
Formele relaties
Zaaknummer
42631

Inhoudsindicatie

Artikel 25 BRK. Begrip houdstermaatschappij.

Uitspraak

Nr. 42.631

16 november 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X2 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2005, nr. P03/00699, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 10.743.061, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van ƒ 74.939.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.782.240, met toepassing van een uit zijn uitspraak voortvloeiende vermindering ter voorkoming van dubbele belasting en met behoud van de overige elementen van de aanslag. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 6 juni 2006 primair geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep.

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1.1. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in haar verbeterde aangifte voor het jaar 1996 een bedrag van ƒ 3.904.989 ten laste van de reserve assurantie eigen risico (hierna: de RAER) aan haar winstreserves heeft toegevoegd. Het Hof heeft hieruit de gevolgtrekking gemaakt dat dit bedrag tot belanghebbendes belastbare winst behoort, omdat uit die toevoeging moet worden afgeleid dat belanghebbende voor het hiermee gemoeide bedrag niet meer de oorzaak aanwezig acht de RAER te handhaven voor het doel waarvoor deze is gevormd.

3.1.2. Het middel betoogt onder meer dat belanghebbende weliswaar primair heeft gesteld dat de vrijval haars inziens onbelast was maar dat het Hof is voorbijgegaan aan belanghebbendes subsidiaire stelling dat de dochtermaatschappijen niet zijn opgehouden "verzekerbare risico's onverzekerd te laten" en zij dat evenmin van plan zijn geweest en dat er, in geval van verwerping van haar primaire standpunt, dan ook geen reden is geweest de RAER gedeeltelijk op te heffen.

3.1.3. Het middel slaagt in zoverre. 's Hofs redengeving voor de hiervoor vermelde gevolgtrekking is onverenigbaar met de zojuist bedoelde subsidiaire stelling van belanghebbende. Het moet dan ook ervoor worden gehouden dat het Hof die stelling niet heeft behandeld. Opmerking verdient dat belanghebbende voor het geval haar primaire standpunt onjuist zou worden bevonden, zich nader op het standpunt mocht stellen dat er geen noodzaak was voor gedeeltelijke opheffing van de RAER.

3.2. Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. 's Hofs uitspraak kan, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1.3 is overwogen, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1449 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2007.

De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. P.J. van Amersfoort.