Hoge Raad, 16-11-2007, BB7947, 43369
Hoge Raad, 16-11-2007, BB7947, 43369
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 november 2007
- Datum publicatie
- 16 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BB7947
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2006:AX3030, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 43369
Inhoudsindicatie
Kosten belastingadvies DGA gedragen door BV. Uitdeling?
Uitspraak
Nr. 43.369
16 november 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 mei 2006, nr. P04/02201, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Minister heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was tot 23 december 1988 houder van alle aandelen in G B.V. en H Beheer B.V. (thans J B.V.). Deze B.V.'s fungeerden als houdstermaatschappij van diverse vennootschappen die een onderneming dreven in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet).
3.1.2. Op 9 december 1987 verkreeg belanghebbende alle aandelen in K B.V. (hierna: K BV) tegen een koopsom van ƒ 175.000. Deze B.V. had een gestort kapitaal van ƒ 12.000.000, waartegenover geen bezittingen stonden.
3.1.3. Op een daartoe gedaan verzoek heeft de inspecteur der vennootschapsbelasting te S bij uitspraak van 24 november 1988 de verwerving door K B.V. van alle aandelen in evengenoemde houdstermaatschappijen, tegen uitreiking van aandelen door K B.V., aangemerkt als een fusie in de zin van artikel 40 van de Wet. Op 23 december 1988 heeft deze fusie plaatsgevonden.
3.1.4. Een voor de heffing van inkomstenbelasting bevoegde inspecteur heeft ter zake van de overdracht van aandelen in het kader van voormelde fusie aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1988 opgelegd. Met betrekking tot deze aanslag is een procedure gevoerd.
3.1.5. De honoraria van de belastingadviseur, die betrekking hadden op vorenbedoelde procedure, zijn in 1996 in rekening gebracht aan J B.V. en zijn niet doorberekend aan belanghebbende.
3.2. Het Hof heeft, samengevat, geoordeeld dat deze kosten, die betrekking hebben op een procedure inzake de inkomstenbelasting en welke niet tevens verband houden met de heffing van vennootschapsbelasting of enige andere belasting van de bij de fusie betrokken vennootschappen, voor rekening van belanghebbende zouden moeten komen.
3.3. Tegen dit oordeel richten zich de klachten met een betoog dat erop neer komt dat de fusie in het bedrijfsbelang was en dat daarom de kosten die met die fusie verband houden, ook voor zover ze betrekking hebben op de inkomstenbelastingheffing ter zake van die fusie bij de aandeelhouder, gemaakt zijn met het oog op het bedrijfsbelang.
3.4. In beginsel kan het voeren van een procedure die ziet op het verlenen van een faciliteit in de inkomstenbelasting ter zake van een fusie in het bedrijfsbelang, ook het zakelijke belang van de betrokken vennootschap(pen) dienen. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding laten echter geen andere conclusie toe dan dat bij de hiervoor in 3.1.4 bedoelde procedure enkel aan de orde was de vraag of de toepassing van artikel 40 van de Wet werd verhinderd doordat bij de fusie K B.V. was betrokken, en dat met dit laatste uitsluitend privébelangen van belanghebbende waren gediend. Dit een en ander brengt mee dat het oordeel van het Hof dat de kosten van die procedure kosten van de aandeelhouder zijn en niet tot de ondernemingskosten van de B.V. kunnen worden gerekend juist is, wat er zij van de daartoe door het Hof gebezigde gronden. De klachten falen in zoverre.
3.5. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2007.