Hoge Raad, 07-12-2007, BB9389, 43726
Hoge Raad, 07-12-2007, BB9389, 43726
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 december 2007
- Datum publicatie
- 18 januari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BB9389
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2006:AZ1381, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 43726
Inhoudsindicatie
KB Lux-zaak. Verwijzing naar HR 10 augustus 2007, nr. 42715 (BNB 2007/312). Beslissing als bedoeld in art. 8:29, derde lid, Awb mag genomen worden door een andere kamer dan die welke aanvankelijk de hoofdzaak in behandeling heeft genomen, maar die andere kamer moet dan wel kennisnemen van het gehele procesdossier. Tegen de (tussen)beslissing ex art. 8:29, derde lid Awb staat geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie open.
Uitspraak
Nr. 43726
7 december 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraken van het Gerechtshof te Arnhem van 20 april 2006 (tussenuitspraak) en 25 oktober 2006, nr. 03/01343, betreffende aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de vermogensbelasting opgelegd. De navorderingsaanslagen zijn verhoogd met 100 percent van de nagevorderde belasting, van welke verhoging geen kwijtschelding is verleend, respectievelijk met een vergrijpboete van 100 percent van de nageheven belasting. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht.
De navorderingsaanslagen, kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij tussenuitspraak geoordeeld dat de weigering van de Inspecteur om stukken over te leggen niet gerechtvaardigd was en bij einduitspraak het beroep gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslagen, de kwijtscheldingsbesluiten, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake heffingsrente vernietigd.
2. Geding in cassatie
De Minister heeft tegen 's Hofs tussen- en einduitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij vijf middelen voorgesteld. Hij heeft als bijlagen 1 en 2 bij het geschrift waarbij het beroepschrift in cassatie is gemotiveerd, stukken overgelegd onder het voorbehoud dat slechts de Hoge Raad daarvan kennis mag nemen. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien van deze stukken kennis te nemen.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In het geding voor het Hof heeft de Inspecteur op een daartoe strekkend verzoek van het Hof stukken aan het Hof overgelegd, doch daarbij een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bij tussenuitspraak van 20 april 2006 heeft het Hof vervolgens een beslissing gegeven als bedoeld in artikel 8:29, lid 3, Awb, die erop neerkomt dat de weigering onderscheidenlijk de beperking van de kennisneming met betrekking tot bepaalde in die stukken voorkomende gegevens niet gerechtvaardigd is.
3.2. Het verweer van belanghebbende dat tegen de tussenuitspraak afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie had moeten worden ingesteld faalt op de gronden gebezigd in het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, 42715, V-N 2007/37.12, onderdeel 3.2.
3.3. De tussenuitspraak is gedaan door de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof, terwijl de zaak aanvankelijk in behandeling is genomen, en na de tussenuitspraak ook is afgedaan, door de tweede meervoudige belastingkamer. Middel I verwijt het Hof schending van artikel 8:29 Awb doordat het de beslissing over het beroep van de Inspecteur op de in dat artikel neergelegde regeling heeft overgelaten aan een andere kamer.
3.4. Het middel faalt. Weliswaar zijn uit tekst en parlementaire geschiedenis van artikel 8:29 Awb aanwijzingen te putten dat de wetgever zich heeft voorgesteld dat een beslissing als bedoeld in het derde lid daarvan wordt genomen door de kamer die de hoofdzaak behandelt, maar de wet verzet zich niet ertegen dat die kamer de zaak verwijst naar een andere kamer, opdat deze (in dat stadium: bij uitsluiting van eerstbedoelde kamer) kennis neemt van de in het eerste lid bedoelde stukken, en vervolgens de in het derde lid bedoelde beslissing neemt (HR 10 augustus 2007, 42715, V-N 2007/37.12, onderdeel 3.4).
3.5. Indien voor dat laatste wordt gekozen, dient echter de waarborg in acht genomen te worden die verbonden is aan de gang van zaken die de wetgever zich als de normale heeft voorgesteld, te weten dat de kamer die de beslissing neemt als bedoeld in het derde lid van artikel 8:29 Awb, kennis neemt van het gehele procesdossier. Daarzonder is het immers niet goed mogelijk de vraag te beoordelen of weigering dan wel beperking van kennisneming van stukken en/of inlichtingen gerechtvaardigd is, aangezien in dat kader een afweging dient plaats te vinden van de betrokken belangen, waaronder de belangen die een rol spelen in de hoofdzaak (HR 10 augustus 2007, 42715, V-N 2007/37.12, onderdeel 3.5).
Nu in cassatie wordt geklaagd dat de eerste meervoudige kamer geen kennis heeft genomen van het gehele procesdossier, en uit 's Hofs tussen- of einduitspraak noch uit de stukken van het geding van het tegendeel blijkt, kan de tussenuitspraak niet in stand blijven. Hetzelfde moet gelden voor de einduitspraak, voor zover deze in cassatie is bestreden, nu deze in zoverre voortbouwt op de tussenuitspraak. Middel II slaagt derhalve.
3.6. Verwijzing moet volgen. De overige middelen behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de tussenuitspraak en de einduitspraak van het Hof, doch de laatste behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2007.