Home

Hoge Raad, 12-09-2008, AZ6888, 41846

Hoge Raad, 12-09-2008, AZ6888, 41846

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 september 2008
Datum publicatie
12 september 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:AZ6888
Formele relaties
Zaaknummer
41846

Inhoudsindicatie

Artikel 22e AWR; op ontduiking gericht handelen?

Uitspraak

Nr. 41.846

12 september 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Verenigde Staten van Amerika, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2005, nr. 02/6099 DK, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 januari 2001 uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting uitgereikt, welke uitnodigingen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 18 december 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de onderwerpelijke uitnodigingen tot betaling ingevolge artikel 22e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) konden worden vastgesteld binnen een termijn van vijf jaren, te rekenen vanaf de datum waarop de douaneschuld is ontstaan. Het Hof heeft in dat kader geoordeeld dat artikel 22e, lid 2, van de AWR ten aanzien van belanghebbende toepassing mist, nu aannemelijk is dat zijn handelen - het zonder voorafgaande kennisgeving overdragen van de auto's - was gericht op ontduiking van douanerechten en omzetbelasting bij invoer.

3.2. Tegen laatstvermeld oordeel richten zich de klachten met in hoofdzaak het betoog dat belanghebbende met zijn handelen niet de bedoeling had de rechten bij invoer te ontduiken en dat hij zich aan de geldende voorschriften heeft willen houden en volgens zijn inzicht ook heeft gehouden.

3.3. Van op ontduiking van de rechten bij invoer gericht handelen of nalaten in de zin van artikel 22e, lid 2, van de AWR is, mede gelet op het bepaalde in lid 1 van dat artikel, sprake indien een persoon een strafrechtelijk vervolgbare handeling heeft verricht, als gevolg waarvan het juiste bedrag van de wettelijk verschuldigde rechten bij invoer niet is komen vast te staan, met het oogmerk de rechten bij invoer te ontduiken. De betrokkene moet zich ervan bewust zijn geweest dat door zijn handelen of nalaten rechten bij invoer zouden worden ontdoken of dat er een aanmerkelijke kans bestond dat door zijn handelen of nalaten rechten bij invoer zouden worden ontdoken.

3.4. Bij zijn hiervoor in 3.1 als laatste vermelde oordeel heeft het Hof als maatstaf gehanteerd of belanghebbende niet in redelijkheid heeft kunnen menen dat de (overdracht van de) tenaamstelling van de auto doorslaggevend was voor de toepasselijkheid van de vrijstelling. Aldus geeft dit oordeel, gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De klachten treffen in zoverre doel.

3.5. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.6. 's Hofs uitspraak kan, gelet op het hiervoor in 3.4 overwogene, niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2008.