Home

Hoge Raad, 14-11-2008, BA0601, 43246

Hoge Raad, 14-11-2008, BA0601, 43246

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 november 2008
Datum publicatie
14 november 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BA0601
Formele relaties
Zaaknummer
43246

Inhoudsindicatie

Artikel 15, lid 1, letter a, sub 1, BRV; artikel 11, lid 4, aanhef en letter a, Wet OB 1968. Begrip bouwterrein in de zin van de Wet OB. Levering van grond na sloop van daarop aanwezige opstallen.

Uitspraak

Nr. 43.246

14 november 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 maart 2006, nr. 04/01884, betreffende een aan X V.O.F. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is ter zake van een verkrijging op 26 oktober 2001 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en deze uitspraak alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 22 februari 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Aan belanghebbende is op 26 oktober 2001 een perceel grond geleverd ter uitvoering van een in die maand gesloten verkoopovereenkomst. De grond werd door haar aangekocht in het kader van de realisering van een bouwplan. Tot het voorjaar 2001 stond op het perceel een schoolgebouw. Dat gebouw is in het voorjaar van 2001 door en voor rekening van de verkoper geheel gesloopt, de funderingen zijn verwijderd, de grond is gezuiverd en geëgaliseerd. Ten tijde van de verkrijging van vorenbedoeld perceel was op een daaromheen liggend perceel dat eerder door belanghebbende was verkregen, een bouwstraat aangelegd en de omheining hersteld.

Ter zake van de levering van het op 26 oktober 2001 verkregen perceel heeft de verkoper belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. In de notariële akte van die datum is een beroep gedaan op de vrijstelling bedoeld in artikel 15, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat die vrijstelling niet van toepassing is, nu ter zake van de desbetreffende levering geen omzetbelasting verschuldigd was.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat in dit geval sprake is van een aan omzetbelasting onderworpen levering van een bouwterrein in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB), zodat de verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting.

3.3. Voor zover het middel dat oordeel bestrijdt met het betoog dat het Hof heeft miskend dat de sloop van de oude opstallen op het onderhavige perceel geen bewerking kon zijn als bedoeld in artikel 11, lid 4, aanhef en letter a, van de Wet OB, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag, nu in 's Hofs uitspraak die opvatting niet is te lezen. Het Hof heeft zijn oordeel omtrent de hoedanigheid van het perceel als bouwterrein doen steunen op de activiteiten die - na de sloop - aan de onbebouwde grond zijn verricht, zoals de zuivering van de grond en de egalisatie van de grond. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat die activiteiten hebben plaatsgehad met het oog op de bebouwing van de grond.

Voor zover het middel laatstvermeld oordeel van het Hof bestrijdt, faalt het eveneens. Dat oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Hierbij verdient opmerking dat het Hof bij de beoordeling van het motief van de bewerkingen die aan de onbebouwde grond hebben plaatsgevonden, betekenis kon toekennen aan het motief waarmee de sloop van de opstallen had plaatsgevonden.

Het middel richt zich voor het overige tegen een ten overvloede door het Hof gegeven oordeel. Nu dat oordeel 's Hofs beslissing niet draagt, faalt het middel ook in zoverre.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en uitgesproken in het openbaar op 14 november 2008.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.