Hoge Raad, 10-10-2008, BA8211, 43507
Hoge Raad, 10-10-2008, BA8211, 43507
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 oktober 2008
- Datum publicatie
- 10 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BA8211
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BA8211
- Zaaknummer
- 43507
Inhoudsindicatie
Conclusie PG
Meestbegunstiging c.q Community preference; EG-recht brengt niet mee dat Nederland een bij bilateraal belastingverdrag voor Griekse en Braziliaanse rente aan zijn inwoners toegekend tax sparing credit ook moet toekennen voor Belgische rente.
De belanghebbende is moedermaatschappij van een fiscale eenheid. De met haar fiscaal gevoegde dochtermaatschappijen houden deelnemingen in en geldvorderingen op vennootschappen die in België zijn gevestigd. Door bijschrijving op die geldvorderingen hebben belanghebbendes gevoegde dochters in 2001 € 113.758 rente van oorsprong België ontvangen. Die rente maakt deel uit van de belastbare winst van de eenheid. Op de bijgeschreven rente is in België geen bronbelasting ingehouden.
In geschil is of het EG-recht meebrengt dat Nederland een bij bilateraal belastingverdrag voor Griekse en Braziliaanse rente aan zijn inwoners toegekend tax sparing credit ook moet toekennen voor Belgische rente.
Dezelfde (soort) vraag is mede aan de orde in de zaken 43.777 en 43.619, waarin ik heden eveneens concludeer.
Ik concludeer op basis van de arresten van het HvJ EG in de zaken C-376/03, D. v. Inspecteur, en C-374/04, Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation, waarin geen EG-rechtelijke verplichting tot belastingverdragsrechtelijke meestbegunstiging werd aangenomen, tot ontkennende beantwoording van de gestelde vraag. Anders dan de belanghebbende betoogt, kan het litigieuze tax sparing credit niet worden gezien als eenzijdige fiscale ontwikkelingshulp die slechts uit doelmatigheidsoverwegingen in het belastingverdrag met Brazilië is ondergebracht en los zou staan van de rest van het verdrag. Uit de toelichtende nota bij het belastingverdrag met Brazilië en uit de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid van 3 december 1987 blijkt dat het tax sparing credit geen vreemde eend in de verdragsbijt is, maar is gebaseerd op bilaterale en soms harde onderhandelingen over belastingjurisdictieverdeling.
Daardoor luidt ook ontkennend het antwoord op de vraag of het EG-rechtelijke effectiviteitsbeginsel in casu meebrengt dat de belanghebbende aanspraak heeft op volledige vergoeding van haar proceskosten.
Conclusie: ongegrondverklaring.
Uitspraak
Uitspraak wordt niet gepubliceerd.