Hoge Raad, 15-02-2008, BB5248, 43631
Hoge Raad, 15-02-2008, BB5248, 43631
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 15 februari 2008
- Datum publicatie
- 15 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BB5248
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BB5248
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2006:AZ1470, Meerdere afhandelingswijzen
- Zaaknummer
- 43631
Inhoudsindicatie
Vpb: navorderingsaanslag/verliesvaststellingsbeschikking Vpb 1995; (incidenteel) ontvankelijkheid bezwaar; (principaal) EG-rechtelijke houdbaarheid van de tweede limiet bij verrekening van buitenlandse bronheffingen.
Uitspraak
Nr. 43.631
15 februari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 augustus 2006, nr. BK-04/01832, betreffende een 'navorderingsaanslag' in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het jaar 1995 een 'navorderingsaanslag' opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt een bedrag aan te betalen belasting van nihil, negatieve bedragen aan belastbare winst en belastbaar bedrag, en voorts een bedrag aan verrekende dividendbelasting. In hetzelfde geschrift is bekendgemaakt een beschikking tot herziening van de beschikking waarbij het verlies van het jaar 1995 was vastgesteld (hierna ook: de herzieningsbeschikking).
Bij uitspraak op het door belanghebbende tegen deze 'navorderingsaanslag' gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur onder meer de belastbare winst en het belastbare bedrag verminderd (tot grotere negatieve bedragen) en de herzieningsbeschikking dienover-eenkomstig gewijzigd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Zij heeft tevens het incidentele beroep beantwoord.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 6 september 2007 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
3.1. 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de in geding zijnde 'navorderingsaanslag' niet strekt tot navordering van een bij de primitieve aanslag (voor 1995) te weinig geheven bedrag aan belasting of tot verrekening van een ander bedrag aan dividendbelasting of buitenlandse bronbelasting dan reeds was verrekend bij het opleggen van de primitieve aanslag. Eerstbedoelde aanslag onderscheidt zich slechts van de primitieve aanslag en de daarbij gegeven verliesvaststellingsbeschikking door (nadere) vaststellingen - betreffende de belastbare winst en het belastbare bedrag - die uitsluitend de hoogte van het verrekenbare verlies van 1995 betreffen. Hieruit volgt dat de 'navorderingsaanslag' betekenis mist naast de daarbij gegeven beschikking in de zin van artikel 20b, lid 3, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, tot herziening van het verlies dat was vastgesteld bij de gelijktijdig met de primitieve aanslag gegeven verliesvaststellingsbeschikking. De verrekening van dividendbelasting staat los van zowel de vaststelling van een verlies bij voor bezwaar vatbare beschikking als de herziening van een zodanige beschikking. Dit een en ander brengt mee dat bezwaren tegen het bedrag van de verrekende belasting niet in bezwaar en/of beroep tegen de 'navorderingsaanslag' aan de orde konden komen.
3.2. De stukken van het geding - in het bijzonder de brief van 6 november 2002 van belanghebbendes gemachtigde aan de Inspecteur - laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende met het bezwaarschrift tegen de 'navorderingsaanslag' slechts bedoelde bezwaar te maken tegen de op het aanslagbiljet bekendgemaakte herzieningsbeschikking. In het licht hiervan en van het hiervoor in 3.1 overwogene kon en mocht belanghebbende de uitspraak op bezwaar niet redelijkerwijs opvatten als tevens behelzende een beslissing met betrekking tot de verrekende belasting.
3.3. Uit het hiervoor in 3.1 en 3.2 overwogene volgt dat het Hof het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren voor zover dat betrekking had op de verrekende belasting. Het middel slaagt derhalve.
4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, brengt mee dat het in het principale beroep voorgestelde middel niet tot cassatie kan leiden.
5. Slotsom
Het hiervoor in 3.3 overwogene brengt mee dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart principale beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het incidentele beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
verklaart het door belanghebbende bij het Hof ingestelde beroep inzake de 'navorderingsaanslag' niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2008.