Hoge Raad, 08-02-2008, BC3720, 43681
Hoge Raad, 08-02-2008, BC3720, 43681
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 februari 2008
- Datum publicatie
- 8 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BC3720
- Zaaknummer
- 43681
Inhoudsindicatie
Opgewekt vertrouwen (art. 6:7 en 6:11 Awb)
Uitspraak
Nr. 43.681
8 februari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2006, nr. 04/00513, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
Belanghebbende is tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het door hem tegen de aanslag gemaakte bezwaar in beroep gekomen bij het Hof.
Nadien heeft de Inspecteur alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar, bij welke uitspraak gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en het bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
's Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende aan een vóór afloop van de wettelijke bezwaartermijn gedane uitlating van de Inspecteur het vertrouwen heeft ontleend, en in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs heeft mogen ontlenen, dat hij zijn bezwaren tegen de - van de aangifte afwijkende - aanslag niet meer schriftelijk (door middel van een bezwaarschrift) hoefde kenbaar te maken. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest door (uiteindelijk toch, zij het) na afloop van de wettelijke bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen (vgl. HR 22 november 2000, nr. 35601, BNB 2001/28).
Gelet op het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak op het bezwaar terecht niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege gelaten. 's Hofs andersluidende oordeel is onjuist. De daarop gerichte in het beroepschrift in cassatie besloten liggende klachten slagen. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2008.