Home

Hoge Raad, 29-02-2008, BC5338, 41348

Hoge Raad, 29-02-2008, BC5338, 41348

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 februari 2008
Datum publicatie
29 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC5338
Zaaknummer
41348

Inhoudsindicatie

Artikel 27e, aanhef en letter a, AWR; winstberekening jachtbouwer nieuwe schepen; verwerking waarde inruilschepen; 's Hofs oordeel met betrekking tot te lage omzetverantwoording omvoldoende gemotiveerd.

Uitspraak

Nr. 41.348

29 februari 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z (Duitsland) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 augustus 2004, nr. 03/01113, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. P.A.M. de Jong, advocaat te Arnhem.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar samen met A een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma. Tot de activiteiten van de onderneming behoorde de bouw van stalen plezierjachten, overwegend in opdracht van in Duitsland wonende particulieren. Dezen ruilden dikwijls een gebruikt schip in en deden betalingen aan de vennootschap naarmate de bouw van het nieuwe schip vorderde.

3.1.2. Belanghebbende heeft voor het Hof aangevoerd dat hij ter zake van de bouw van een schip geen winst verantwoordde zolang dat schip nog niet was afgeleverd. Ook de tussentijds ontvangen betalingen werden zolang niet in de winstberekening opgenomen. Indien een schip werd ingeruild, werd de waarde daarvan pas in de omzetcijfers opgenomen wanneer dat schip was verkocht.

3.1.3. Bij het vaststellen van de in geding zijnde aanslag heeft de Inspecteur zich gebaseerd op bevindingen van onderzoeken naar de juistheid van door de firmanten en de vennootschap ingediende aangiften voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting. De Inspecteur heeft daarbij winst in aanmerking genomen ter zake van de hiervoor bedoelde betalingen en ingenomen inruilschepen, welke in het onderhavige jaar werden ontvangen.

3.2. Het Hof heeft - samengevat weergegeven - geoordeeld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, nu belanghebbendes administratie als ondeugdelijk moet worden bestempeld en blijkens nader verstrekte gegevens de in de jaarstukken opgenomen omzetcijfers aanmerkelijk te laag zijn. Het Hof heeft daaruit geconcludeerd dat op grond van artikel 27e, aanhef en letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen het beroep van belanghebbende ongegrond diende te worden verklaard tenzij gebleken zou zijn dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

3.3. Het Hof heeft zijn oordeel dat belanghebbende een aanmerkelijk te lage omzet heeft verantwoord, mede hierop gegrond dat het aannemelijk acht de stelling van de Inspecteur dat de inkoopprijs van het ingeruilde schip door belanghebbende werd verwerkt in de inkoopwaarde van de omzet zoals deze in de jaarrekening werd opgenomen.

3.4. Voor zover de klachten zich tegen dat oordeel richten, zijn zij gegrond. Uit de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende een specificatie heeft gegeven van de in de jaarrekening opgenomen post "kosten omzet", volgens welke specificatie die post niet mede omvat de waarde van ter inruil ontvangen schepen. 's Hofs oordeel te dezen is in het licht hiervan zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk. Zulks brengt mee dat ook 's Hofs oordeel dat belanghebbende aanmerkelijk te lage omzetten heeft verantwoord, welk oordeel het Hof ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat op belanghebbende de last rustte te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak van de Inspecteur onjuist is, onvoldoende is gemotiveerd.

3.5. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 41353 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 102, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1288, derhalve € 644, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2008.