Home

Hoge Raad, 29-02-2008, BC5339, 41356

Hoge Raad, 29-02-2008, BC5339, 41356

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 februari 2008
Datum publicatie
29 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC5339
Zaaknummer
41356

Inhoudsindicatie

6:11 Awb; Aanslagbiljet meegenomen door Fiod? Verschoonbare termijnoverschrijding?

Uitspraak

Nr. 41.356

29 februari 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van V.O.F. X2 te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 31 augustus 2004, nr. 03/01117, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1999 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De Inspecteur heeft nadien bij ambtshalve gegeven beschikking de naheffingsaanslag verminderd.

Het Hof heeft het tegen de uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. P.A.M. de Jong, advocaat te Arnhem.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - vastgesteld dat het biljet van de in geschil zijnde naheffingsaanslag aan belanghebbende is uitgereikt door de deurwaarder bij de aanvang van een FIOD-onderzoek bij belanghebbende op 13 maart 2001. Daaruit volgt dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is aangevangen op 14 maart 2001 en dat het door belanghebbende op 14 augustus 2002 ingediende bezwaarschrift buiten de termijn is ingediend. Het Hof heeft daarnaast overwogen:

"Het betoog van belanghebbende dat het waarschijnlijk is dat de FIOD het aanslagbiljet met andere stukken heeft meegenomen mist dan betekenis en wordt voorts ontkracht door haar stelling dat mondeling bezwaar tegen de aanslag zou zijn gemaakt. (...) Belanghebbende heeft in beroep overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat de termijnoverschrijding niet aan haar zou kunnen worden toegerekend."

3.2. Voor zover de klachten zich richten tegen laatstvermeld oordeel, slagen zij. Indien de FIOD het aanslagbiljet voor de aanvang van of binnen de bezwaartermijn heeft meegenomen, is dit een niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheid die indiening van een bezwaarschrift vóór de afloop van de bezwaartermijn heeft bemoeilijkt, hetgeen een grond kan opleveren voor een geslaagd beroep op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. 's Hofs hiervoor weergegeven oordeel geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.3. Voor zover het verwijzingshof tot het oordeel komt dat het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ontvankelijk is, dient het bij de beoordeling van de juistheid van de naheffingsaanslag mede acht te slaan op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het heden in de zaak met nummer 41358 tussen dezelfde partijen uitgesproken arrest.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409 , en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2008.