Hoge Raad, 29-02-2008, BC5343, 41671
Hoge Raad, 29-02-2008, BC5343, 41671
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 februari 2008
- Datum publicatie
- 29 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BC5343
- Zaaknummer
- 41671
Inhoudsindicatie
Afvalstoffenheffing en rioolrecht; afzonderlijk perceel?; (gedeelte van) eigendom?
Uitspraak
Nr. 41.671
29 februari 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne te Borne (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 22 maart 2005, nr. 04/00738, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001, 2002 en 2003 telkens twee op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de afvalstoffenheffing, respectievelijk het rioolrecht van de gemeente Borne opgelegd ten bedrage van (voor het jaar 2001) respectievelijk € 224,08 en € 154,65, (voor het jaar 2002) respectievelijk € 228,72 en € 159,96 en (voor het jaar 2003) respectievelijk € 229,56 en € 169,56. De aanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de productencoördinator van de productgroep financiën van de gemeente Borne (hierna: de heffingsambtenaar) gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de heffingsambtenaar alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De woning aan de a-straat 1 te Z behoort in eigendom toe aan belanghebbendes dochter. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in die woning het exclusieve gebruik van een op de begane grond gelegen keuken, woonkamer, slaapkamer, toilet en doucheruimte (deze ruimtes worden hierna gezamenlijk aangeduid als: het gedeelte van belanghebbende). In gemeenschappelijk gebruik zijn onder meer de kelder, de bijkeuken en een hal.
3.2.1. In de onderhavige jaren bevatten de opeenvolgende versies van de verordeningen reinigingsheffingen van de gemeente Borne (hierna gezamenlijk aan te duiden als: de Verordening reinigingsheffingen) telkens (onder meer) de navolgende bepalingen:
Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit
1. Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80).
2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 4 Belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel
b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
3.2.2. De in elk van de onderhavige jaren toepasselijke Verordening rioolrechten 1999 van de gemeente Borne (hierna: de Verordening rioolrechten) bevat onder meer de navolgende bepalingen:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt:
(...)
c. onder eigendom verstaan een roerende of onroerende zaak.
Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht
1. Onder de naam 'rioolrecht' wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.
Artikel 3 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
3.3.1. Belanghebbende is aangeslagen in de afvalstoffenheffing en het rioolrecht. Voor het Hof was in geschil of het gedeelte van belanghebbende voor de toepassing van de Verordening reinigingsheffingen moet worden aangemerkt als afzonderlijk 'perceel', en voor de toepassing van de Verordening rioolrechten als afzonderlijk 'eigendom' dan wel als zelfstandig gedeelte van een eigendom.
3.3.2. Het Hof heeft deze vragen ontkennend beantwoord op de grond dat het gedeelte van belanghebbende blijkens indeling en inrichting niet is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding. Voor dit oordeel is volgens het Hof doorslaggevend dat de ruimten in het gebouw waarvan belanghebbende en zijn echtgenote het exclusieve gebruik hebben niet als afzonderlijk geheel voor bewoning kunnen worden gebruikt zonder dat de gebruikers (anders dan bijkomstig) afhankelijk zijn van overigens in het gebouw aanwezige ruimten en voorzieningen. Hierbij heeft het Hof vooral van belang geacht dat de bij belanghebbende en zijn echtgenote in gebruik zijnde slaapkamer en toilet vanuit de andere bij hen in gebruik zijnde ruimten slechts bereikbaar zijn via een hal die ook een wezenlijk onderdeel vormt van het woongedeelte van de dochter; van die naast de keuken van de dochter gelegen en vanuit die keuken via een deur die niet op slot kan bereikbare hal, wordt immers gebruik gemaakt en moet ook gebruik worden gemaakt om bij de enige achteruitgang van het gebouw te komen, aldus nog steeds het Hof.
3.4.1. Met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Als perceel in de zin van de Verordening reinigingsheffingen is aan te merken een gedeelte van een onroerende zaak dat blijkens indeling en inrichting is bestemd voor het voeren van een particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan (vgl. HR 19 december 2003, nr. 38874, BNB 2004/101, inzake de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en de rioolrechten voor het jaar 2000). In deze maatstaf ligt niet besloten dat reeds de omstandigheid dat de bij belanghebbende en zijn echtgenote in gebruik zijnde vertrekken zijn gescheiden door een in gemeenschappelijk gebruik zijnde hal verhindert het gedeelte van belanghebbende aan te merken als perceel in de hiervoor bedoelde zin. Het eerste middel is in zoverre gegrond.
3.4.2. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven voor zover zij betrekking heeft op de aanslagen in de afvalstoffenheffing. In zoverre kan de Hoge Raad de zaak afdoen. Het door het Hof vastgestelde feit dat belanghebbende en zijn echtgenote het exclusieve gebruik hebben van een keuken, woonkamer, slaapkamer, toilet en doucheruimte, die (al dan niet door middel van de hal) met elkaar zijn verbonden, laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat het gedeelte van belanghebbende naar indeling en inrichting bestemd is voor het voeren van een eigen particuliere huishouding waarin geregeld afvalstoffen kunnen ontstaan. Het beroep van belanghebbende tegen de door de heffingsambtenaar gedane uitspraak op bezwaar is mitsdien in zoverre ongegrond.
3.5.1. Het eerste middel keert zich mede tegen 's Hofs beslissingen inzake het rioolrecht. Het middel faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag voor zover het in 's Hofs uitspraak leest dat het Hof voor het rioolrecht het gedeelte van belanghebbende niet als afzonderlijk perceel heeft aangemerkt. Voor het rioolrecht speelt, gelet op de Verordening rioolrechten, het begrip 'perceel' geen rol, maar gaat het erom of het gedeelte van belanghebbende een (zelfstandig gedeelte van een) eigendom vormt. Het Hof heeft dit niet miskend, zoals blijkt uit onderdeel 5.1 van zijn uitspraak.
3.5.2. Het eerste middel faalt ook voor het overige. 's Hofs hiervoor onder 3.3.2 vermelde oordeel dient, wat het rioolrecht betreft, aldus te worden verstaan dat het gedeelte van belanghebbende niet op zichzelf een eigendom is in de zin van artikel 2, lid 1, van de Verordening rioolrechten, en ook niet een zelfstandig gedeelte van een eigendom vormt in de zin van artikel 3 daarvan, dit laatste omdat belanghebbende en zijn echtgenote (anders dan bijkomstig) afhankelijk zijn van elders in de woning aanwezige voorzieningen en het gedeelte van belanghebbende derhalve niet blijkens zijn indeling bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op hun juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.5.3. Het tweede middel klaagt erover dat het Hof tot een andere beslissing is gekomen dan in zijn uitspraak van 31 oktober 2002, hoewel sprake is van hetzelfde feitencomplex. Dit middel faalt. Nu het gaat om andere aanslagen dan die waarop de uitspraak van 31 oktober 2002 betrekking had, moest het Hof voor zijn beslissing omtrent de onderwerpelijke aanslagen de feiten zelfstandig opnieuw vaststellen en waarderen nu die waardering onderwerp van geschil was, ook bij een ongewijzigd feitencomplex. Het Hof was daarbij niet gebonden aan zijn eerdere uitspraak.
3.5.4. Wat betreft de aanslagen in het rioolrecht is het beroep derhalve ongegrond.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond voor zover het betreft 's Hofs beslissingen omtrent de aanslagen in de afvalstoffenheffing,
vernietigt in zoverre de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep in zoverre ongegrond, en
verklaart het beroep in cassatie ongegrond voor zover het betreft 's Hofs beslissingen omtrent de aanslagen in het rioolrecht.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 29 februari 2008.