Home

Hoge Raad, 14-03-2008, BC6547, 43488

Hoge Raad, 14-03-2008, BC6547, 43488

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 maart 2008
Datum publicatie
14 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC6547
Formele relaties
Zaaknummer
43488

Inhoudsindicatie

BPM; Toepassing herstelbeleid (Besluit 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M).

Uitspraak

Nr. 43.488

14 maart 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 juli 2006, nr. 04/02467, betreffende een aan X te Z, België, (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM).

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de BPM opgelegd, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Minister heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Op 7 februari 2002 is bij een ambtelijke controle geconstateerd dat belanghebbende in Nederland gebruik maakte van de weg met een personenauto voorzien van een Duits kenteken. Bij die gelegenheid is hem een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" uitgereikt. In het formulier wordt gewezen op de mogelijke verschuldigdheid van BPM door inwoners van Nederland die met een niet in Nederland geregistreerde personenauto gebruik maken van de openbare weg in Nederland. Belanghebbende woonde op voormeld tijdstip niet in Nederland.

3.1.2. Op 17 december 2003 heeft belanghebbende, toen wonende te Q, als bestuurder van een personenauto voorzien van een Duits kenteken met die auto gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland. Vóór de aanvang van dat gebruik heeft belanghebbende geen aangifte BPM gedaan en geen BPM voldaan. Ook heeft belanghebbende geen verzoek om vrijstelling ingediend.

Op grond hiervan heeft de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat belanghebbende reeds op 7 februari 2002 een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" is verstrekt niet aan toepassing van het zogenoemde herstelbeleid, neergelegd in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 13 december 2002, nr. CPP2002/1574M, V-N 2003/10.25 (hierna: het Besluit) in de weg staat, aangezien belanghebbende ten tijde van die verstrekking geen inwoner van Nederland was.

3.3. Het tegen dit oordeel gerichte middel strekt ten betoge dat het Hof aldus een onjuiste uitleg aan het Besluit heeft gegeven, aangezien uit de systematiek en de strekking ervan volgt dat aansluiting dient te worden gezocht bij de persoon van de belastingplichtige en de aan hem toe te rekenen wetenschap. In dat kader is niet relevant, aldus het middel, dat de belastingplichtige ten tijde van de voorafgaande uitreiking van het "Informatieformulier buitenlandse kentekens" geen inwoner van Nederland was.

3.4. In het Besluit is als beleidsregel neergelegd dat in geval van een eerste constatering van het feitelijke gebruik van de weg in Nederland door een inwoner van Nederland met een niet in Nederland geregistreerde personenauto, aan degene die het voertuig feitelijk tot zijn beschikking heeft, niet onmiddellijk een naheffingsaanslag wordt opgelegd, maar aan hem een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" wordt uitgereikt en voorts dat hij in de gelegenheid wordt gesteld de personenauto alsnog in Nederland te registreren en de BPM te voldoen dan wel een vrijstellingsvergunning aan te vragen of het voertuig weer buiten Nederland te brengen. Deze regel lijdt volgens het Besluit uitzondering ten aanzien van degene die de personenauto feitelijk tot zijn beschikking heeft en die uit hoofde van zijn functie of de door hem ontplooide activiteiten of omdat aan hem eerder een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" was uitgereikt, bekend was of behoorde te zijn met de toepassing van de wet.

Dit beleid betreft de behandeling van inwoners van Nederland die met een niet in Nederland geregistreerde personenauto gebruik maken van de weg in Nederland. Voor niet-inwoners is de informatie opgenomen in het Informatieformulier zonder betekenis; zij behoeven als automobilist op een Nederlandse weg niet bekend te zijn met de toepassing van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992. Uit dit een en ander volgt dat aan belanghebbende niet kan worden tegengeworpen dat hem op 7 februari 2002, toen hij niet in Nederland woonde, een "Informatieformulier buitenlandse kentekens" is uitgereikt. Het Hof heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat wat betreft het op 17 december 2003 geconstateerde gebruik van de weg op belanghebbende de hoofdregel van het herstelbeleid van toepassing is.

Het middel faalt mitsdien.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2008.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.