Home

Hoge Raad, 14-03-2008, BC6554, 43819

Hoge Raad, 14-03-2008, BC6554, 43819

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 maart 2008
Datum publicatie
14 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC6554
Formele relaties
Zaaknummer
43819

Inhoudsindicatie

Fietsenplan, loonbelasting, tegemoetkoming in bezwaar.

Uitspraak

Nr. 43.819

14 maart 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 december 2006, nrs. 04/04001 en 04/04002, betreffende naheffingsaanslagen in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. De naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd. Daarnaast is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 1 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Deze naheffingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd.

Het Hof heeft de tegen de uitspraken ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, en heeft de Inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraak op de bezwaarschriften te doen met inachtneming van zijn uitspraken.

De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraken beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat voor de in de naheffingsaanslag begrepen naheffing over ƒ 1000 brutoloon per werknemer geen plaats is. Voorts heeft het Hof in onderdeel 6.2 van zijn uitspraak geoordeeld dat zulks ertoe moet leiden dat alsnog een bijtelling per werknemer van ƒ 150 aan brutoloon plaatsvindt, en in onderdeel 6.3 van zijn uitspraak dat met betrekking tot de lening van A B.V. (hierna: A) van ƒ 500 aan de werknemers die deelnemen aan het fietsenplan alsnog heffing van loonbelasting dient te geschieden. Tegen de twee laatstvermelde oordelen richten zich de klachten van belanghebbende.

3.2. Tot de gedingstukken behoort een brief van 25 augustus 2004 van de Inspecteur aan belanghebbende waarin hij ten aanzien van de lening schrijft:

"Onduidelijk is de leningovereenkomst van A met de betreffende werknemers. Nu uit de rapportage van het UWV niet blijkt dat de werknemer de lening heeft overgenomen, ga ik akkoord met uw opvatting dat A en de werknemer derden zijn, waarbij B c.s. niet als inhoudingsplichtige is aan te merken. Op dit punt zal ik de correctie laten vervallen.

De naheffingaanslag zal derhalve over het jaar 1998 verlaagd worden met: (...) f 3279,- (€ 1487)

Over 2003 zal de verlaging (...) € 1076,- bedragen."

3.3. Deze passage laat geen andere uitleg toe dan dat de Inspecteur de correctie met betrekking tot de lening van A zou laten vervallen. 's Hofs in onderdeel 6.3 van zijn uitspraak gegeven oordeel is derhalve onjuist (vgl. HR 30 maart 2007, nr. 42882, BNB 2007/184). De klachten slagen in zoverre.

3.4. Voor het overige kunnen de klachten niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Na cassatie

De Inspecteur zal worden opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaar. Daarbij dient de correctie uit hoofde van de leningsovereenkomst van A buiten beschouwing te blijven en dient de bijtelling uit hoofde van het fietsenplan te worden beperkt tot ƒ 150 aan brutoloon per werknemer.

5. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 43817 en 43818 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraken van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,

draagt de Inspecteur op opnieuw te beslissen op de bezwaren met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie vastgesteld op eenderde van € 644, derhalve € 214,67, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2008.