Home

Hoge Raad, 25-04-2008, BD0436, 41584

Hoge Raad, 25-04-2008, BD0436, 41584

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2008
Datum publicatie
25 april 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD0436
Zaaknummer
41584

Inhoudsindicatie

Wet WOZ. Waardering woning die deel uitmaakt van een landgoed. Instandhoudingsfactor.

Uitspraak

Nr. 41.584

25 april 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 14 december 2004, nr. 03/02372, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ).

1. Het geding in feitelijke instantie

Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling WOZ bij uitspraak de waarde op een lager bedrag vastgesteld.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het geschil voor het Hof betrof de WOZ-waarde van een woning die deel uitmaakt van een landgoed dat voldoet aan de vereisten, omschreven in artikel 17, lid 4, van de Wet WOZ (tekst tot 1 januari 2005).

3.2. Meer in het bijzonder was in geschil of ingevolge dat artikellid de op de voet van lid 2 bepaalde waarde van de woning moet worden gecorrigeerd met een voor het landgoed als geheel te bepalen (zogenoemde) instandhoudingsfactor (standpunt belanghebbende) dan wel met een voor de woning te bepalen instandhoudingsfactor (standpunt heffingsambtenaar). Het Hof heeft het standpunt van de heffingsambtenaar juist geoordeeld. Daartegen keert zich het middel.

3.3.1. In artikel 17, lid 4, van de Wet WOZ is sprake van "een vooronderstelde verplichting om het gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden". Het middel betoogt met juistheid dat het woord "het" in deze passage moet worden begrepen als "het landgoed".

3.3.2. Anders dan belanghebbende betoogt volgt daaruit echter niet de juistheid van haar hiervoor in 3.2 omschreven standpunt. Immers, als gerekend wordt met de instandhoudingsfactor voor alleen de woning, wordt ervan uitgegaan dat de woning gedurende een tijdvak van 25 jaren in stand gehouden moet worden, en wordt derhalve - voor zover van belang voor de WOZ-waardering van de woning - mede voldaan aan het voorschrift tot "inachtneming van een vooronderstelde verplichting om het [landgoed] gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden". Het tekstuele argument van het middel draagt derhalve niet bij aan de beslechting van het geschil.

3.4.1. Dat in het onderhavige geval (naar in cassatie moet worden aangenomen) de instandhoudingsverplichting de waarde van het landgoed als geheel (relatief) sterker drukt dan die van de woning, kan slechts hieruit worden verklaard dat die verplichting de waarde van andere delen van het landgoed (relatief) sterker drukt dan die van de woning.

3.4.2. Waar artikel 17, lid 4, van de Wet WOZ een voorschrift bevat omtrent de waardering van de aldaar omschreven woning dienen slechts waardedrukkende omstandigheden die op die woning betrekking hebben in aanmerking te worden genomen.

3.4.3. 's Hofs beslissing is derhalve juist.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008.