Hoge Raad, 09-05-2008, BD1107, 43663
Hoge Raad, 09-05-2008, BD1107, 43663
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 mei 2008
- Datum publicatie
- 9 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BD1107
- Zaaknummer
- 43663
Inhoudsindicatie
Besluit van 9 maart 2001, nr. CPP2000/3022M, BNB 2001/249. Uitkering door Stichting Goodwillfonds voor Huisartsen; artikel 8, lid 1, letter d, vierde volzin, Wet IB 1964 van toepassing?
Uitspraak
nr. 43.663
9 mei 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 december 2006, nr. 04/00690, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2001, nr. CPP2000/3022M, BNB 2001/249, (hierna: het Besluit) vervatte, door het Hof in onderdeel 4.3 van zijn uitspraak aangehaalde, goedkeuring geen ruimte laat voor de stelling van de Inspecteur dat in een door de goedkeuring bestreken geval de stakingsvrijstelling slechts van toepassing is indien de desbetreffende ondernemer zijn onderneming langer dan drie jaren voor zijn rekening heeft gedreven. De goedkeuring dat de stakingsvrijstelling van toepassing is op de uitkering door de Stichting Goodwillfonds voor Huisartsen ziet, aldus het Hof, immers uitdrukkelijk ook op die situaties waarin de uitkering niet met een staking gepaard gaat. Reeds daarom valt niet in te zien dat het bepaalde in artikel 8, lid 1, letter d, laatste volzin, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), dat immers een geval van staking van een onderneming vooronderstelt, in dezen van toepassing zou kunnen zijn, aldus nog steeds het Hof.
3.2. Het middel strekt ten betoge dat in het Besluit voor de toepassing van de stakingsfaciliteiten op een uitkering als hiervoor in 3.1 bedoeld alleen een uitzondering is gemaakt op de voorwaarde dat sprake is van staking van een onderneming of een gedeelte van een onderneming, en dat derhalve het bepaalde in artikel 8, lid 1, letter d, van de Wet onverkort van toepassing is op door de goedkeuring bestreken gevallen, wat ook blijkt uit de omstandigheden dat in het Besluit gesproken wordt over het nog niet benutte deel van de stakingsvrijstelling en dat in het Besluit is bepaald dat de verhoogde stakingsvrijstelling wegens het bereiken van de leeftijd van 55 jaar van toepassing kan zijn.
3.3. Het middel faalt. Uit het Besluit blijkt niet dat met betrekking tot de toepassing van de stakingsvrijstelling op een uitkering als hiervoor in 3.1 bedoeld, behalve het bepaalde in de tweede en derde volzin, ook het bepaalde in de laatste volzin van artikel 8, lid 1, letter d, van de Wet, van toepassing is. Zonder dat zulks in het Besluit is vermeld, kan niet worden aangenomen dat hier voor toepassing van de stakingsvrijstelling moet zijn voldaan aan de voorwaarde die is gesteld in die volzin.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2008.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Minister van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.