Home

Hoge Raad, 16-05-2008, BD1618, 43179

Hoge Raad, 16-05-2008, BD1618, 43179

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 mei 2008
Datum publicatie
16 mei 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD1618
Zaaknummer
43179

Inhoudsindicatie

Artikel 20, lid 2, AWR; tenaamstelling van de naheffingsaanslag. Tabel I, post b13, onderdeel a, Wet OB 1968 niet van toepassing.

Uitspraak

Nr. 43.179

16 mei 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 maart 2006, nr. 04/03707, betreffende naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en een boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn over tijdvakken gelegen tussen 1 september 1993 en 31 december 1997 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op vijftig percent. Na daartegen gemaakt bezwaar zijn bij gezamenlijke uitspraken van de Inspecteur de naheffingsaanslagen gehandhaafd wat betreft de daarin begrepen enkelvoudige belasting, en de verhogingen verder kwijtgescholden tot op tien percent.

Voorts is aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met september 1998 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd respectievelijk verminderd tot op tien percent van de nageheven belasting.

2. Loop van het geding tot dusverre

Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De uitspraak van dit hof van 28 februari 2002 is op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën bij arrest van de Hoge Raad van 24 september 2004, nr. 38172, BNB 2004/429, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd voor zover deze de verhoging van de nageheven belasting en de boetebeschikking betreffen en de verhogingen en de boete verminderd tot op 1,35 percent van de nageheven belasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Minister van Financiën heeft een conclusie van dupliek ingediend.

4. Beoordeling van de middelen

4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

4.1.1. Belanghebbende is opgericht door A (hierna: A), die haar enig aandeelhouder is. Belanghebbende heeft onder meer tot doel het verrichten van werkzaamheden en diensten ten behoeve van derden in de agrarische sector.

4.1.2. Bij onderhandse akte van 6 september 1993 zijn belanghebbende, vertegenwoordigd door A, C, afkomstig uit Polen en zwager van A, en D een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam E v.o.f. (hierna: de v.o.f.), met een gelijke doelomschrijving als die van belanghebbende. Vanaf de oprichting tot aan november 1999 hebben naast belanghebbende in totaal 591 personen, nagenoeg allen van Poolse nationaliteit (hierna: de Polen), als vennoot van de v.o.f. in het handelsregister ingeschreven gestaan.

4.2.1. Belanghebbende heeft zich voor het Hof onder meer op het standpunt gesteld dat de litigieuze naheffingsaanslagen ten onrechte ten name van haar zijn gesteld, omdat niet zij, maar de v.o.f. de ondernemer is die de diensten ter zake waarvan de naheffingsaanslagen zijn opgelegd, heeft verricht.

4.2.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de Polen niet zijn opgetreden als vennoten van de v.o.f., maar een dienstbetrekking hadden met belanghebbende, dat de diensten in het kader waarvan de Polen hun werkzaamheden verrichtten, zijn verricht door belanghebbende en niet door de v.o.f., dat A bij zijn werkzaamheden in het kader van die diensten is opgetreden als directeur van belanghebbende, en dat de diensten het karakter droegen van het beschikbaar stellen van personeel. Deze oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onvoldoende gemotiveerd. Voor zover de middelen, ten betoge dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn gericht aan belanghebbende en dat op de diensten het verlaagde tarief van toepassing was, voormelde oordelen van het Hof bestrijden, falen zij derhalve.

4.2.3. De middelen kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2008.