Home

Hoge Raad, 06-06-2008, BD3138, 07/10781

Hoge Raad, 06-06-2008, BD3138, 07/10781

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
6 juni 2008
Datum publicatie
6 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD3138
Formele relaties
Zaaknummer
07/10781

Inhoudsindicatie

Passeren aanbod getuigenbewijs. Overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

Nr. 07/10781

6 juni 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 6 juli 2007, nr. 04/00705, betreffende een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het jaar 1996 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd met een verhoging van de nagevorderde belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen kwijtschelding heeft verleend. Na daartegen gemaakt bezwaar is bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur de navorderingsaanslag gehandhaafd en de verhoging kwijtgescholden tot op vijftig percent.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Middel II strekt onder meer ten betoge dat het Hof ten onrechte het voorwaardelijke aanbod van belanghebbende tot het leveren van getuigenbewijs heeft gepasseerd. In 's Hofs oordeel ligt besloten dat de juistheid van de door belanghebbende gestelde feiten waaromtrent bewijs door de getuige G werd aangeboden, het Hof niet tot een ander oordeel zou brengen. Hiervan uitgaande stond het aan het Hof vrij voorbij te gaan aan het aanbod tot getuigenbewijs.

Middel II kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.2. Middel V klaagt dat het Hof ten onrechte niet de verhoging heeft gematigd in verband met het te langdurige verloop van de procedure.

's Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat het Hof niet binnen een termijn van twee jaar na het tijdstip waarop belanghebbende onder de dreiging van beboeting is komen te verkeren, uitspraak heeft gedaan. Dit in aanmerking genomen levert de vertraging die is toe te schrijven aan de omstandigheid dat het Hof na de zitting, welke plaatsvond op 8 november 2006, niet de wettelijke termijn voor het doen van uitspraak in acht heeft genomen, voor welke overschrijding in zijn uitspraak geen verklaring is gegeven, een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op. Het middel slaagt derhalve.

3.3. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. Op grond van het hiervoor onder 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De Hoge Raad zal de verhoging verder kwijtschelden tot op vijfenveertig percent.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Voor wat betreft de kosten van het geding voor het Hof acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur, doch enkel voor zover deze betrekking hebben op de verhoging,

scheldt de verhoging kwijt tot op vijfenveertig percent,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 273, derhalve in totaal € 701, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, E.N. Punt en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2008.

De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. P.J. van Amersfoort.