Home

Hoge Raad, 24-10-2008, BD3167, 07/12637

Hoge Raad, 24-10-2008, BD3167, 07/12637

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 oktober 2008
Datum publicatie
24 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD3167
Formele relaties
Zaaknummer
07/12637

Inhoudsindicatie

Art. 15a, lid 1, letter k, Wet LB 1964 (tekst 2003). Art. 8 Uitv.besl. LB 1965. 30%-regeling. Uit een ander land aangeworven. Eerdere arbeidsovereenkomst in het kader van een opleiding in Nederland blijft buiten beschouwing.

Uitspraak

nr. 07/12637

24 oktober 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 september 2007, nr. 06/00367, betreffende een ten aanzien van X te Z, België (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij beschikking van 14 maart 2005 heeft de Inspecteur afwijzend beslist op een verzoek van belanghebbende als bedoeld in artikel 9h, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Breda heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur vernietigd en het verzoek van belanghebbende ingewilligd met ingang van 1 februari 2005 met een maximale looptijd tot 1 februari 2008. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 28 april 2008 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep in cassatie en tot gegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit en woonde in België, totdat zij in 1996 in België haar artsendiploma behaalde. Daarna heeft zij in Nederland als arts-assistent in opleiding gewerkt en de basisopleiding psychiatrie gevolgd. Van 1 augustus 1996 tot en met 31 juli 1997 en van 1 februari 1999 tot en met 30 juli 2001 heeft belanghebbende in verband hiermee in Nederland gewoond. Daarna is zij weer naar België verhuisd, waar zij vervolgens is blijven wonen.

3.2. Van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003 heeft belanghebbende als arts-assistent een keuzejaar klinische psychotherapie doorlopen bij Psychotherapeutisch Centrum A (hierna: PTC) te R. Er is een arbeidsovereenkomst gesloten - blijkens de overeenkomst op grond van opleiding - voor bepaalde tijd tot en met 31 maart 2003, waarin onder meer het recht op vakantiedagen en de aanspraak op pensioen is geregeld.

3.3. Op 1 april 2003 is belanghebbende afgestudeerd als psychiater.

3.4. Op 31 maart 2003 heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst gesloten met PTC, waarin is vastgelegd dat zij met ingang van 15 april 2003 bij PTC in dienst treedt in de functie van psychiater.

3.5. Belanghebbende en PTC hebben op 12 januari 2005 een verzoek om toepassing van de zogenoemde 30%-regeling gedaan als bedoeld in artikel 9h, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit. De Inspecteur heeft dit verzoek bij de onder 1 vermelde beschikking van 14 maart 2005 afgewezen.

4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

4.1. Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbende op 31 maart 2003 is aangeworven vanuit het buitenland.

4.2. Het berust op de opvatting dat, nu belanghebbende reeds eerder bij PTC op basis van een arbeidsovereenkomst in dienstbetrekking was, de toetsing of is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de 30%-regeling dient te geschieden naar het moment dat deze eerdere arbeidsovereenkomst tot stand kwam, te weten 1 april 2002. De toetsing zou dan negatief uitvallen, omdat op dat tijdstip niet was voldaan aan de eis van schaarse specifieke deskundigheid.

Die opvatting is evenwel onjuist. Ter beantwoording van de vraag of belanghebbende door PTC uit een ander land is aangeworven, diende het Hof te beoordelen of PTC met belanghebbende een arbeidsovereenkomst is aangegaan op een moment waarop belanghebbende haar woonplaats buiten Nederland had en niet - anders dan in situaties als opleiding of stage - in Nederland werkzaam was (vgl. HR 28 april 2006, nr. 41084, BNB 2006/262 en HR 28 april 2006, nr. 41919, BNB 2006/266). Nu vaststaat dat de werkzaamheden die belanghebbende voor PTC in het kader van de eerdere arbeidsovereenkomst heeft verricht, plaatsvonden in het kader van een opleiding, heeft het Hof deze eerdere arbeidsovereenkomst terecht en op goede gronden buiten beschouwing gelaten, zowel bij de bepaling van het moment waarop is aangeworven, als bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende op dat moment al of niet in Nederland werkzaam was.

4.3. Het betoog van de Staatssecretaris dat doel en strekking van de regeling zich verzetten tegen toepassing daarvan op gevallen als het onderhavige ziet er voorts aan voorbij dat de regeling een forfaitair karakter heeft en in haar bewoordingen geen beperking is te vinden voor gevallen als het onderhavige.

4.4. Het middel faalt derhalve.

5. Beoordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klachten

5.1. Belanghebbende klaagt terecht dat het Hof zich niet heeft uitgelaten over haar verzoek om vergoeding van de door haar in de bezwaarfase gemaakte kosten. In zoverre kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan het verzoek afdoen. Het verzoek is vatbaar voor toewijzing, nu uit het voorgaande volgt dat het primaire besluit in strijd was met de wet, en belanghebbende reeds in haar bezwaarschrift heeft verzocht haar de kosten van de bezwaarfase overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht te vergoeden.

5.2. Nu de tweede klacht alleen is aangevoerd voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, behoeft deze klacht geen behandeling.

6. Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep van de Staatssecretaris en het incidentele cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris ongegrond,

verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het Hof geen vergoeding voor de kosten van het bezwaar heeft toegekend,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 242 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2008.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 433.