Home

Hoge Raad, 13-06-2008, BD3764, 43977

Hoge Raad, 13-06-2008, BD3764, 43977

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 juni 2008
Datum publicatie
13 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD3764
Zaaknummer
43977

Inhoudsindicatie

Toekenning uitkering ingevolge IOAW aan echtgenoten gezamenlijk?

Uitspraak

Nr. 43977

13 juni 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 maart 2007, nr. BK-06/00171, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en bepaald dat de Inspecteur opnieuw uitspraak op bezwaar doet.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd - behoudens ten aanzien van de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten -, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende is gehuwd. Haar echtgenoot (hierna: de echtgenoot) heeft in 2001 schriftelijk een uitkering aangevraagd op de wijze zoals bepaald in artikel 15, lid 2, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: de IOAW).

3.1.2. Bij brief van 11 juli 2002 is door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aan de echtgenoot het volgende medegedeeld:

"Geachte X-Y,

Op 12 december 2001 vroeg u een uitkering aan op grond van de (...)(IAOW).

Wij hebben besloten u deze toe te kennen vanaf 25 december 2001.

De uitkering hebben wij vastgesteld op de grondslag € 1.114,19 voor gehuwden van 21 jaar of ouder (art. 30 sub c Abw).

U bent verplicht direct alles te melden wat van invloed kan zijn op uw uitkering. (...).

(...)

Belanghebbenden, waartoe u in elk geval kunt worden gerekend, kunnen tegen dit besluit binnen zes weken na datum van verzending ervan een bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

(...)"

3.1.3. Bij de afdracht van loonbelasting en premie volksverzekeringen is de gemeente ervan uitgegaan dat de helft van de toegekende IOAW-uitkering door belanghebbende is genoten.

3.2. Voor het Hof was in geschil of belanghebbende in het jaar 2003 een uitkering volgens de IOAW heeft genoten. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord op de grond dat de uitkering uitsluitend is toegekend aan de echtgenoot en niet aan belanghebbende en haar echtgenoot gezamenlijk. Tegen dit oordeel richt zich het middel.

3.3.1. Bij de beoordeling van het middel dient tot uitgangspunt dat de IOAW blijkens tekst en totstandkomingsgeschiedenis het recht op een uitkering toekent aan de werkloze werknemer en diens echtgenoot gezamenlijk, ieder voor de helft.

3.3.2. Het Hof heeft in onderdeel 5.3 van zijn uitspraak vastgesteld dat de uitkering is aangevraagd overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, van de IOAW gestelde vereisten, derhalve door belanghebbende en de echtgenoot gezamenlijk dan wel door de echtgenoot met schriftelijke toestemming van belanghebbende. In onderdeel 5.4 van zijn uitspraak heeft het Hof aangenomen dat burgemeester en wethouders positief op de aanvraag hebben beslist en het ervoor moet worden gehouden dat volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen belanghebbende en haar echtgenoot het recht op uitkering gezamenlijk toekwam.

3.3.3. Van deze vaststellingen uitgaande had het Hof niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, uit de onder 3.1.2 aangehaalde brief mogen afleiden dat de uitkering, in afwijking van de aanvraag, aan alleen de echtgenoot was toegekend. Het enkele feit dat die brief was gericht tot die echtgenoot kan deze gevolgtrekking niet rechtvaardigen, nu die echtgenoot de aanvrager was, de wet het mogelijk maakt dat één van de gerechtigden - zij het met toestemming van de andere - de aanvraag doet en de brief een geheel toewijzende beslissing op een ten behoeve van beide echtelieden gedane aanvraag behelsde.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2008.