Home

Hoge Raad, 11-07-2008, BD6823, 41590

Hoge Raad, 11-07-2008, BD6823, 41590

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
11 juli 2008
Datum publicatie
11 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BD6823
Formele relaties
Zaaknummer
41590

Inhoudsindicatie

Verontreinigingsheffing. Festivalterrein. Bedrijfsruimte?

Uitspraak

Nr. 41.590

11 juli 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het Hoogheemraadschap) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 november 2004, nr. 03/02369, betreffende aan Stichting X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslagen in de verontreinigingsheffing en daarbij gegeven boetebeschikkingen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2000 en 2001 aanslagen in de verontreinigingsheffing van het Hoogheemraadschap opgelegd alsmede boetes. Voor het jaar 2003 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de verontreinigingsheffing van het Hoogheemraadschap opgelegd.

De aanslagen alsmede de boetes zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de directeur Dienst Belastingen van het Hoogheemraadschap (hierna: de heffingsambtenaar) gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslagen en boetebeschikkingen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende uitgenodigd een verweerschrift in te dienen. Daarbij is artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen. Belanghebbende heeft niet gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. De gemeente Amsterdam heeft belanghebbende vergunning verleend tot het organiseren van een festival in een park te Q in de jaren 2000, 2001 en 2003. Het park is openbare ruimte, ook tijdens het festival. Dit festival is voor een ieder vrij toegankelijk zonder dat entree behoeft te worden betaald. Kraam- en standhouders betalen aan belanghebbende een vergoeding.

3.1.2. Het gemeentelijke waterleidingbedrijf brengt belanghebbende de tijdens het festival verbruikte hoeveelheid water in rekening. Het water wordt betrokken uit een speciaal hiertoe gerealiseerde waterput. De watermeter staat op naam van belanghebbende. Verder voorziet de vergunning in de plaatsing van twee toiletvoorzieningen welke zijn aangesloten op de riolering.

3.1.3. De Verordening verontreinigingsheffing Amstel, Gooi en Vecht luidt voor het jaar 2000, voor zover van belang:

"ARTIKEL 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

(...)

h) bedrijfsruimte: een naar zijn aard of inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte; (...)

ARTIKEL 4

1. Aan de heffing is onderworpen degene die als gebruiker van een woon- of bedrijfsruimte stoffen direct of indirect brengt in een oppervlaktewater of op een zuiveringstechnisch werk;(...)

ARTIKEL 7

1. Degene die het gebruik heeft van een bedrijfsruimte is heffingsplichtig voor het daaruit geloosde afvalwater. (...)"

3.1.4. De Verordening verontreinigingsheffing Amstel, Gooi en Vecht luidt voor de jaren 2001 en 2003, voor zover van belang:

"ARTIKEL 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

(...)

g) bedrijfsruimte: een naar zijn aard of inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte; (...)

ARTIKEL 4

1. Aan de heffing wordt onderworpen:

a) terzake van het afvoeren van stoffen vanuit een bedrijfsruimte of een woonruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;"

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of de onder 1 bedoelde (voorlopige) aanslagen in de verontreinigingsheffing terecht zijn opgelegd. Het Hof heeft geoordeeld dat de vergunning noch het festival aan het park zijn openbaar karakter heeft ontnomen en dat er geen moment is waarop belanghebbende zich ten eigen behoeve van het festivalterrein kon bedienen. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het festivalterrein dan ook niet kan worden gekwalificeerd als een bedrijfsruimte in de zin van de verordeningen, omdat geen sprake is van een "als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein". Tegen dit oordeel richten zich de middelen.

3.3.1. Bij de beoordeling van de middelen dient het volgende te worden vooropgesteld. In de onderhavige verordeningen is de term bedrijfsruimte gedefinieerd als een naar zijn aard of inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte. Een terrein of ruimte is als afzonderlijk geheel te beschouwen indien dat terrein of die ruimte kan worden gebruikt zonder dat de gebruiker voor het gebruik meer dan bijkomstig afhankelijk is van elders aanwezige voorzieningen (vgl. o.a. HR 23 juni 1984, nr. 21118, BNB 1982/234 en de memorie van toelichting op het huidige artikel 17 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de Wet), Kamerstukken II 1998/99, 26 367, nr. 3, blz. 22).

3.3.2. Voor kwalificatie van een terrein als bedrijfsruimte is aldus niet van belang of dat terrein een openbaar karakter heeft, evenmin als van belang is of de belanghebbende zich ten eigen behoeve van die ruimte of dat terrein bedient. Het Hof heeft dit miskend.

3.3.3. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat (belanghebbende voor het Hof heeft aangevoerd dat) het festivalterrein niet kan worden gebruikt zonder dat de gebruiker meer dan bijkomstig afhankelijk is van elders aanwezige voorzieningen. Dit brengt met zich dat hier sprake is van bedrijfsruimte in de zin van de verordeningen.

3.4. Indien 's Hofs uitspraak aldus moet worden verstaan dat het belanghebbende geen gebruiker van deze bedrijfsruimte heeft geacht in de zin van (artikel 4 van) de verordeningen dan wel van de Wet, is het eveneens uitgegaan van een onjuiste maatstaf. Nu belanghebbende activiteiten op het festivalterrein organiseert en in verband daarmee water- en toiletvoorzieningen heeft laten treffen, gebruikt zij in de desbetreffende periode in zoverre dat festivalterrein en mag zij in die periode eveneens in zoverre voor de verontreinigingsheffing als gebruiker van dat festivalterrein worden beschouwd. Hieraan staat niet in de weg dat het festivalterrein gedurende de activiteiten zijn openbaar karakter behoudt.

3.5. De middelen slagen mitsdien. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor beoordeling van de geschilpunten waaraan het Hof niet is toegekomen.

4. Overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM

In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 5 januari 2005. Sindsdien zijn tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, meer dan twee jaren verstreken. Dit levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM op. Indien na verwijzing de aan belanghebbende opgelegde boete tot enig bedrag in stand blijft, is het aan het verwijzingshof om - met inachtneming van de totale duur van de berechting - te beoordelen of, en zo ja in hoeverre, aan vorenbedoelde overschrijding gevolg dient te worden verbonden voor de hoogte van de boete.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2008.