Hoge Raad, 11-07-2008, BD6829, 42524
Hoge Raad, 11-07-2008, BD6829, 42524
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 juli 2008
- Datum publicatie
- 11 juli 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BD6829
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2005:AT9916, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 42524
Inhoudsindicatie
Voetballer recht op 30%-regeling? Art. 9 en 9a, lid 1, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
Uitspraak
Nr. 42.524
11 juli 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 juli 2005, nr. BK-04/00718, betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking.
1. Geding in feitelijke instantie
Bij beschikking van 19 november 2003 heeft de Inspecteur afwijzend beslist op een verzoek van belanghebbende als bedoeld in artikel 9h, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende, een in de Oekraïne geboren beroepsvoetballer, is in 1996 gecontracteerd door een betaaldvoetbalorganisatie waarvan het eerste team in de eredivisie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB) uitkwam. Met dagtekening 18 februari 1997 is een goedkeuringsverklaring afgegeven voor de toepassing van de 35%-vergoedingsregeling voor de periode van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 2006.
Na beëindiging van de hiervoor bedoelde dienstbetrekking per 30 juni 2003 is belanghebbende per 1 juli 2003 in dienst getreden bij een andere Nederlandse voetbalclub, waarvan het eerste team in de (lagere) eerste divisie van de KNVB uitkwam.
De Inspecteur heeft het verzoek om voortgezette toepassing van de zogenoemde 30%-regeling als bedoeld in artikel 9, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit afgewezen.
3.2. Voor het Hof spitste het geschil zich toe op de vraag of belanghebbende op 1 juli 2003 beschikte over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord.
3.3.1. Het Hof heeft daarbij onder meer doen medewegen dat (onderdeel 6.12, tweede volzin, van zijn uitspraak) belanghebbendes salaris in geld voor het seizoen 2003/2004 aanzienlijk lager was dan het gemiddelde inkomen van beroepsvoetballers van 20 jaar en ouder in de A-selectie van de hoogste divisie in het daaraan voorafgaande seizoen, door het Hof vastgesteld - in cassatie onbestreden - op € 290.995. Daartegen keert zich het eerste middel.
3.3.2. Met de bestreden overweging heeft het Hof, mede gelet op hetgeen het vervolgens heeft geoordeeld, tot uitdrukking gebracht dat niet reeds op grond van de hoogte van belanghebbendes salaris aannemelijk is dat belanghebbende beschikte over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt voor beroepsvoetballers niet of schaars aanwezig is. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het Hof was niet gehouden de beoordeling te beperken tot de arbeidsmarkt voor beroepsvoetballers in de eerste divisie. De andersluidende opvatting van het middel is onjuist. Het middel faalt derhalve.
3.3.4. Voor zover het derde middel strekt ten betoge dat de vaststelling door het Hof (in onderdeel 3.6, slotzin, van zijn uitspraak) dat het basissalaris van belanghebbende voor de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 € 6.666,67 per maand bedroeg, onjuist is, faalt het, aangezien dit oordeel als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is in het licht van het tot de gedingstukken behorende aanhangsel bij het arbeidscontract ook niet onbegrijpelijk. Het middel faalt ook voor het overige, aangezien ook indien, zoals het middel betoogt, wordt uitgegaan van een bruto salaris (inclusief wedstrijdpremies) van belanghebbende over het seizoen 2003/2004 van € 106.400, 's Hofs hiervoor in 3.3.1 bedoelde oordeel dat het salaris van belanghebbende aanzienlijk lager was dan het daar vermelde gemiddelde van € 290.995, niet onbegrijpelijk is.
3.3.5. Het tweede middel strekt ten betoge dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof blijkens zijn pleitnota wel enkele voorbeelden uit andere beroepsgroepen genoemd waarmee hij zijn situatie heeft vergeleken, maar het Hof heeft zulks kennelijk niet opgevat en ook niet hoeven opvatten als een stelling dat de Belastingdienst een bepaald beleid voert waarvan in het geval van belanghebbende zou zijn afgeweken. Ook uit 's Hofs uitspraak of de overige stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende zich reeds voor het Hof heeft beroepen op schending van het gelijkheidsbeginsel. De beoordeling van het derhalve voor het eerst in cassatie gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel vergt een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor in de cassatieprocedure geen plaats is. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3.3.6. In artikel 9a, lid 1, aanhef en letter c, van het Uitvoeringsbesluit wordt het beloningsniveau van de functie in Nederland in verhouding tot het beloningsniveau in het land van herkomst van de werknemer genoemd als een van de factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling of een werknemer specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. Gelet daarop valt niet in te zien waarom het Hof, zoals het vierde middel betoogt, het recht zou hebben geschonden door (in onderdeel 6.13, eerste volzin, van zijn uitspraak) aan dat aspect aandacht te besteden. Ook het vierde middel faalt derhalve.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2008.