Hoge Raad, 14-11-2008, BG4231, 42094
Hoge Raad, 14-11-2008, BG4231, 42094
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 november 2008
- Datum publicatie
- 14 november 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BG4231
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2005:AT4957, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 42094
Inhoudsindicatie
Art. 14sexies Verordening (EEG) nr. 1408/71. Ambtenaar in de ene lidstaat en gelijktijdig werknemer op het grondgebied van een andere lidstaat. Hof heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze bijzondere regeling.
Uitspraak
Nr. 42.094
14 november 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 april 2005, nr. 03/00609, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsmede een verzoek tot herziening van na te melden uitspraken van het Hof.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Inspecteur heeft nadien bij ambtshalve gegeven beschikking de aanslag verder verminderd.
Het Hof heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd, en de aanslag verminderd, alsmede het bij het ingestelde beroep gedane verzoek tot herziening van de uitspraken van het Hof betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1992 tot en met 1997 afgewezen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft in onderdeel 4.9 van zijn uitspraak geoordeeld dat Nederland terecht premie volksverzekeringen heeft geheven, omdat ingevolge artikel 14, lid 2, letter b, sub i, van de Verordening (EEG)
nr. 1408/71 van de Raad van de EG van 14 juni 1971 (hierna: de Verordening) de wetgeving van de staat waarin belanghebbende woont, derhalve Nederland, op hem van toepassing is, aangezien hij een deel van zijn werkzaamheden in Nederland uitoefent.
3.2. Tegen dit oordeel richt zich één van de klachten van belanghebbende met het betoog dat het Hof er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat hij recht heeft op restitutie van een gedeelte van de betaalde premie volksverzekeringen. Deze klacht slaagt, zoals de Staatssecretaris in zijn verweerschrift erkent. Op 25 oktober 1998 is artikel 14sexies van de Verordening in werking getreden. In dat artikel is bepaald dat personen die in de ene lidstaat ambtenaar of met hen gelijkgestelden zijn en in een bijzonder stelsel voor ambtenaren verzekerd zijn, en gelijktijdig werknemer en/of zelfstandige zijn op het grondgebied van een of meer andere lidstaten, onder de wetgeving vallen van de lidstaat waar zij verzekerd zijn in een bijzonder stelsel voor ambtenaren. Het Hof heeft ten onrechte niet onderzocht of belanghebbende op grond van deze bijzondere regeling recht heeft op vermindering van premie volksverzekeringen geheven over de periode na 24 oktober 1998.
3.3. De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4. Gelet op het in 3.2 overwogene, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.