Hoge Raad, 12-12-2008, BG6481, 07/10061
Hoge Raad, 12-12-2008, BG6481, 07/10061
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 12 december 2008
- Datum publicatie
- 12 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2008:BG6481
- Zaaknummer
- 07/10061
Inhoudsindicatie
Artikel 4, Wet IB 1964. Voor remigratie in 1997 gesloten depositocontract in 2000 voortijdig afgewikkeld. Geen negatieve inkomsten aftrekbaar.
Uitspraak
Nr. 07/10061
12 december 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 mei 2007, nr. P06/00415, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag en de beschikking inzake heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het achterwege blijven van de vaststelling van een verlies, gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de aanslag en de beschikking inzake heffingsrente, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag alsmede het bedrag van de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank incidenteel hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1. Belanghebbende heeft zich omstreeks eind 1982 metterwoon in Zwitserland gevestigd. Per 4 maart 1997 is zij naar Nederland teruggekeerd.
3.2. Op 15 januari 1997, derhalve vóór haar remigratie naar Nederland, heeft belanghebbende met Rabobank Luxembourg S.A. (hierna: de bank) een depositocontract afgesloten, welk contract onder meer het volgende inhoudt:
1. Terzake van een per 15 januari 1997 van contractant ontvangen vaste termijn deposito, groot 4.500.000,= NLG (...) waarover voor de gehele looptijd van 5 jaren bij vooruitbetaling rentevergoeding zal plaatsvinden per valutadatum 15 januari 1997. Het rentepercentage is vastgesteld op 4,5 procent.
2. Voor de berekening wordt gebruik gemaakt van de "contante waarde methode". De vooruit te betalen rente vergoeding door de bank bedraagt 888.970,= NLG (...).
3. De (...) rentevergoeding zal worden overgeboekt naar rekening nummer 001 ten name van [belanghebbende] wonende te R, Zwitserland.
4. De looptijd van het deposito eindigt op 15 januari 2002, waarna de hoofdsom naar een nader overeen te komen rekening zal worden overgeboekt.
5. Gedurende de looptijd is de hoofdsom niet opeisbaar.
3.3. Belanghebbende heeft op 15 januari 1997 een bedrag van ƒ 4.500.000 overgemaakt aan de bank en het in het depositocontract genoemde bedrag van ƒ 888.970 op een bankrekening ontvangen.
3.4. Begin 2000 heeft belanghebbende de bank verzocht om voortijdige afwikkeling van het depositocontract, in welk verzoek de bank heeft bewilligd. Op 31 maart 2000, derhalve toen zij weer in Nederland woonde, heeft belanghebbende de hoofdsom van ƒ 4.500.000 terugontvangen. Op dezelfde datum heeft zij een over de resterende looptijd door de bank teruggevorderd rentebedrag van ƒ 257.662,11 en een door de bank in rekening gebracht bedrag van ƒ 52.792 aan 'herfinancieringskosten' voldaan.
4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
4.1. Het Hof heeft onder meer geoordeeld dat indien de door de bank teruggevorderde rente en de in rekening gebrachte herfinancieringskosten zouden moeten worden aangemerkt als negatieve inkomsten, die negatieve inkomsten slechts aftrekbaar zouden zijn indien en voor zover de positieve inkomsten in de belastingheffing zijn betrokken.
Tegen dit oordeel richt zich het tweede onderdeel van het middel.
4.2. Uit de - in het middelonderdeel aangehaalde - arresten van de Hoge Raad van 25 november 2005, nr. 40213, BNB 2006/94, en nr. 41197, BNB 2006/95, volgt dat negatieve inkomsten niet in aftrek worden toegelaten indien de positieve inkomsten waarmee zij in rechtstreeks verband staan om welke reden dan ook niet in de belastingheffing zijn betrokken. Dat heeft - anders dan belanghebbende meent - in ieder geval ook in de onderhavige situatie te gelden, waarin, naar het Hof - in cassatie onbestreden - heeft vastgesteld, in Nederland evenmin als in Zwitserland ter zake van het onderwerpelijke contract positieve inkomsten in de belastingheffing zijn betrokken. Het tweede middelonderdeel faalt derhalve.
4.3. Nu de teruggevorderde rente en de herfinancieringskosten op grond van het onder 4.2 overwogene niet als negatieve inkomsten in aftrek kunnen worden toegelaten, faalt het eerste middelonderdeel reeds bij gebrek aan belang, zodat het geen verdere behandeling behoeft.
5. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel
De klacht dat het Hof is voorbijgegaan aan een rekenkundige stelling van de Inspecteur faalt, nu uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding niet blijkt dat de Inspecteur die stelling voor het Hof heeft ingenomen; in het licht van hetgeen de Inspecteur voor het Hof heeft aangevoerd, is hetgeen het Hof in onderdeel 2.5.4 van zijn uitspraak heeft geoordeeld niet ontoereikend gemotiveerd. Van die oordelen uitgaande heeft het Hof in onderdeel 2.5.5 met juistheid geoordeeld dat door belanghebbende in het jaar 2000 geen rente is genoten. Ook de rechtsklacht van het middel faalt derhalve.
6. Proceskosten
Zowel wat betreft het principale cassatieberoep als wat betreft het incidentele cassatieberoep acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2008.