Hoge Raad, 20-02-2009, AZ2238, 42702
Hoge Raad, 20-02-2009, AZ2238, 42702
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 februari 2009
- Datum publicatie
- 20 februari 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:AZ2238
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:AZ2238
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2005:AU3682, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 42702
Inhoudsindicatie
Is de emigratieheffing voor aanmerkelijkbelanghouders in strijd met het belastingverdrag met België of met het EG-Verdrag? Artikel 8:72, lid 3, Awb instandlating rechtsgevolgen.
Uitspraak
Nr. 42.702
20 februari 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 september 2005, nr. 03/00689, betreffende een aan X te Z, België (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord en in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend en in het incidentele beroep een conclusie van repliek.
De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 4 oktober 2006 geconcludeerd tot het gegrond verklaren van het principale beroep en tot het niet-ontvankelijk verklaren van het incidentele beroep.
Beide partijen hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2006, zaak N, C-470/04, BNB 2007/22. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
3. Het incidentele beroep
De in het incidentele beroep aangevoerde gronden behelzen geen klachten met betrekking tot 's Hofs uitspraak. Daarom moet het incidentele beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4. Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 42701 uitgesproken arrest van de Hoge Raad. Op de in dat arrest vermelde gronden slaagt het door belanghebbende voor het Hof gedane beroep op het gemeenschapsrecht.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht, wat het geding in cassatie betreft, geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep in cassatie van belanghebbende niet-ontvankelijk,
verklaart het principale beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
vernietigt de uitspraak van de Inspecteur, alsmede de aanslag voor het bedrag dat is toe te rekenen aan het in de aanslag begrijpen van inkomen uit aanmerkelijk belang ingevolge artikel 20a, lid 6, aanhef en letter i, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964,
bepaalt met overeenkomstige toepassing van artikel 8:72, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht dat de rechtsgevolgen van de aanslag in stand blijven, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009.