Home

Hoge Raad, 10-04-2009, AZ7364, 42916

Hoge Raad, 10-04-2009, AZ7364, 42916

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 april 2009
Datum publicatie
10 april 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:AZ7364
Formele relaties
Zaaknummer
42916

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Art. 9 Wet IB 1964. Goed koopmansgebruik. Toepassing ijzerenvoorraadstelsel op - lagere - volume van de normale voorraad ten aanzien waarvan prijsrisico wordt gelopen. Samenhangende waardering voorverkopen, voorinkopen, futures en technische voorraad?Hedging.

Uitspraak

Nr. 42.916

10 april 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 november 2005, nr. 03/02350, betreffende een aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996/1997 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft het incidentele beroep beantwoord.

Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft in het incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 13 december 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep en tot verwijzing van het geding naar hetzelfde gerechtshof.

Partijen hebben schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. Belanghebbende behoort tot een internationaal concern, dat wereldwijd landbouwproducten en voedingsmiddelen verwerkt en distribueert. Zij vormt een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met een aantal dochtermaatschappijen, waaronder B B.V. (hierna: B). Het boekjaar van belanghebbende loopt van 1 juni tot en met 31 mei.

3.2. B heeft fabrieken in R en S, waar zij in volcontinue productie cacaobonen verwerkt tot halffabricaten (cacaomassa, cacaoboter en cacaopoeder) voor de chocolade- en de levensmiddelenindustrie. De cacaobonen - hoofdzakelijk afkomstig uit West-Afrikaanse landen - worden na de oogst (oktober-februari) verscheept naar Q en komen in de periode december-april in de fabrieken van B aan.

3.3. De verkoop van cacaohalffabricaten geschiedt nagenoeg volledig door middel van termijncontracten ("forward sales", hierna: voorverkopen). De termijn waarop de halffabricaten worden verkocht varieert van 8 tot 24 maanden. Als gevolg hiervan is in het onderhavige jaar de productiecapaciteit van de fabrieken van B voor de eerste zes maanden geheel verkocht, voor de daaropvolgende zes maanden voor 80-90 percent en voor het daaropvolgende jaar voor 40-50 percent. De prijs van de voorverkopen wordt bepaald op het moment dat de desbetreffende contracten worden gesloten en betaling vindt plaats na levering aan de afnemer.

3.4. De inkoop van cacaobonen geschiedde in het onderhavige jaar voor circa 90 percent door middel van termijncontracten ("forward purchases", hierna: voorinkopen). Deze voorinkopen betreffen cacaobonen van de door B gewenste kwaliteit. Omdat cacaobonen van de door B gewenste kwaliteit niet (ver) vóór de oogstperiode kunnen worden gekocht, lopen de voorinkopen in de tijd achter op de voorverkopen.

3.5. In het administratieve systeem van B wordt elke verkoop van cacaohalffabricaten op basis van equivalenten omgerekend in de daarvoor benodigde cacaobonen. In verband met het in 3.4 genoemde "timingverschil" tussen de voorverkopen en voorinkopen bestaat structureel een zogenoemde "Net short"-positie. B maakt gebruik van termijncontracten op cacaobonen (hierna: futures) teneinde het uit de "Net short"-positie voortvloeiende prijsrisico te verminderen. Deze futures, die dagelijks verhandeld worden op de cacaotermijnmarkt te Londen, hebben betrekking op standaardhoeveelheden bonen van een standaardkwaliteit.

3.6. De voorverkopen, voorinkopen en futures worden afgesloten in Britse ponden en diverse andere valuta's. B maakt gebruik van termijncontracten op valuta's (hierna: valutatermijncontracten) om valutarisico's af te dekken.

3.7. Teneinde haar prijsrisico's (in metrieke tonnen cacaobonen) in kaart te brengen stelt B overzichten op van wat zij aanduidt als de "flat priced position". Hierin worden ook de futures verwerkt. De flat priced position wordt berekend zowel voor de afzonderlijke toekomstige maanden als cumulatief voor een aantal (meer dan twaalf) toekomstige maanden. De cumulatieve flat priced position tendeert naar nihil, de flat priced position per afzonderlijke periode niet.

3.8. Een richtlijn van het X-concern, van 29 mei 1997, bepaalt:

"X's inventories that are valued at market are hedged against the risk of price changes with cash contracts and futures contracts and against the risk of exchange rate fluctuations with foreign exchange contracts, where necessary. Price changes on physical inventory are substantially offset by gains or losses on the contracts. The net effect of (a) carrying physical inventories at market; (b) recognizing unrealized gains and losses on open cash contracts; and (c) recognizing unrealized gains and losses on futures contracts is to bring these inventories back to a theoretical cost."

Bij de winstrapportage in haar commerciële jaarrekening volgt belanghebbende die concernrichtlijn en waardeert zij derhalve voorraden cacaobonen op actuele marktprijzen per balansdatum en alle openstaande posities met betrekking tot cacao - voorverkopen, voorinkopen en futures - en de valutatermijncontracten op de marktwaarde per balansdatum. Belanghebbende rekent aldus voor externe rapportagedoeleinden zowel ongerealiseerde winsten als ongerealiseerde verliezen tot haar resultaat.

3.9. Bij haar fiscale winstberekening past belanghebbende met betrekking tot haar technische voorraad cacaobonen het ijzerenvoorraadstelsel toe.

3.10. In het kader van haar commerciële jaarwinstberekening bepaalt B onder de aanduiding "Result on open position including production costs" (hierna: de ROP) per balansdatum het verwachte transactieresultaat vanuit de veronderstelling dat alle lopende verkoopcontracten uitgeleverd dienen te worden. De ROP wordt berekend als de som van de resultaten (winst en/of verlies) op voorverkopen en voorinkopen. Het resultaat op de voorverkopen (in het onderhavige jaar negatief ƒ 39.081.745) wordt berekend door op de contractwaarde van de voorverkopen in mindering te brengen (i) de waarde van de te verwachten bewerkingskosten, met een opslag van 10 percent en (ii) de waarde van de technische voorraad, berekend naar de marktprijs per balansdatum. Op het aldus bepaalde saldo wordt ten slotte in mindering gebracht de zogeheten Net long/short. Dit bedrag stelt het saldo voor van: (i) de waarde van de reeds afgesloten voorinkopen, plus (ii) de waarde van de - in verband met de voorverkopen - nog in te kopen bonen, verminderd met (iii) de waarde van het bijproduct cacaopoeder, alles berekend naar marktprijzen per balansdatum. Het resultaat op de voorinkopen bedraagt in het onderhavige jaar positief ƒ 1.781.262. Tot de in de jaarrekening van B verantwoorde resultaten van het boekjaar 1996/1997 behoren tevens de - niet in de ROP tot uitdrukking gebrachte - ongerealiseerde winst op lopende futures van ƒ 617.228 en de ongerealiseerde winst op lopende valutatermijncontracten van (afgerond) ƒ 16.302.965.

3.11. De Inspecteur heeft zich - voor zover in cassatie nog van belang - bij het opleggen van de aanslag op het standpunt gesteld dat het door belanghebbende voor de waardering van de voorraden cacaobonen gehanteerde ijzerenvoorraadstelsel niet in overeenstemming is met goed koopmansgebruik.

3.12. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase nader het standpunt ingenomen dat zij de in 3.10 vermelde ongerealiseerde winsten ter zake van de per 31 mei 1997 openstaande posities fiscaal pas behoeft te verantwoorden zodra die winsten worden gerealiseerd. Voor alle productgroepen tezamen (inclusief cacao) gaat het om een bedrag van in totaal ƒ 49.710.000 aan ongerealiseerde winsten.

4. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

4.1. Het eerste geschilpunt voor het Hof betrof de vraag of belanghebbende handelt in overeenstemming met goed koopmansgebruik door voor de waardering van de voorraden cacaobonen het ijzerenvoorraadstelsel te hanteren. Het Hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord en - voor zover in cassatie van belang - geoordeeld dat het belanghebbende ingevolge de gevestigde leer inzake fiscale voorraadwaardering vrijstaat het ijzerenvoorraad-stelsel toe te passen op haar normale technische voorraad cacaobonen, waarvan de normale omvang tussen partijen niet in geschil is. Noch de omstandigheid dat belanghebbende zich bij haar bedrijfsvoering structureel laat leiden door het uitgangspunt het prijsrisico op cacao zoveel mogelijk te minimaliseren, noch de omstandigheid dat haar gehele technische voorraad continu, dus ook op balansdatum, verkocht is, brengt volgens het Hof mee dat belanghebbende verplicht zou zijn te kiezen voor een stelsel van fiscale voorraadwaardering op basis van de economische voorraad. Het eerste middel bestrijdt deze oordelen van het Hof met een aantal rechts- en motiveringsklachten.

4.2. Bij de beoordeling van dit middel dient het volgende te worden vooropgesteld.

4.2.1. Het fiscaal aanvaarde ijzerenvoorraadstelsel voor voorraden die soortgelijk of soortverwant zijn, vindt zijn doel en rechtvaardiging in de wens om bij oplopend prijspeil de bij de verkoop van goederen uit de voorraad verkregen opbrengst, voor zover deze moet worden besteed om de voorraad aan te vullen en aldus de onderneming op het bestaande peil te handhaven, voor de winstberekening buiten aanmerking te laten (vgl. HR 7 maart 1956, nr. 12623, BNB 1956/121). Door de normale, duurzaam aan het bedrijf gebonden voorraad naar een vaste basisprijs te waarderen, wordt het bij verkoop van die voorraad behaalde resultaat bij de winstberekening buiten aanmerking gelaten.

4.2.2. In voormeld stelsel mag de normale voorraad in beginsel worden gesteld op de normale technische voorraad. Dat is anders indien het volume van de normale voorraad ten aanzien waarvan een prijsrisico wordt gelopen lager is dan het volume van de normale technische voorraad. Toepassing van het ijzerenvoorraadstelsel op het volledige volume van de normale technische voorraad zou er in zo'n geval toe leiden dat bij stijging van de inkoopprijs van de voorraad een verlies in aanmerking wordt genomen, zonder dat een dergelijke verliesneming wordt gerechtvaardigd door het in 4.2.1 omschreven doel, dat met de toepassing van het ijzerenvoorraadstelsel wordt beoogd. Daarom moet, indien het volume van de normale voorraad ten aanzien waarvan een prijsrisico wordt gelopen lager is dan het volume van de normale technische voorraad, bij de bepaling van de normale voorraad worden uitgegaan van het eerstgenoemde - lagere - volume. Indien evenwel het verschil in volume tussen de normale technische voorraad en de normale voorraad ten aanzien waarvan prijsrisico wordt gelopen niet aanmerkelijk is, mag om redenen van eenvoud niettemin van de normale technische voorraad worden uitgegaan.

4.2.3. Voor de bepaling van de voorraad ten aanzien waarvan prijsrisico wordt gelopen zal in een geval als het onderhavige rekening moeten worden gehouden met de technische voorraad cacaobonen, de cacao verwerkt in de halffabricaten, de cacao begrepen in de voorverkopen en de voorinkopen. De hoeveelheid cacao begrepen in de voorverkopen mag daarbij worden verminderd met de hoeveelheid cacao waarop de futures betrekking hebben die belanghebbende heeft gesloten in verband met de in 3.5 hiervoor vermelde "Net short"-positie.

4.2.4. Nu het Hof is uitgegaan van een andere rechtsopvatting dan hiervoor in 4.2.2 en 4.2.3 is overwogen, treft het eerste middel in zoverre doel.

4.3. Het eerste middel behoeft voor het overige geen behandeling, evenmin als het tweede middel.

5. Beoordeling van de in het incidentele beroep voorgestelde middelen

5.1. Het derde geschilpunt voor het Hof betrof de vraag of bij de bepaling van de fiscale winst van belanghebbende de commerciële winst, bepaald als hiervoor in 3.8 weergegeven, mag worden verminderd met het volledige bedrag van de ongerealiseerde winsten - door belanghebbende voor alle productgroepen tezamen berekend op het hiervoor (in 3.12) vermelde bedrag van ƒ 49.710.000 - of slechts met het bedrag waarmee de ongerealiseerde winsten van B de daaraan volgens de Inspecteur te relateren ongerealiseerde verliezen op de balansdatum overtreffen (door de Inspecteur berekend op ƒ 3.693.710). Het Hof heeft de Inspecteur wat betreft dit geschilpunt in het gelijk gesteld. Het Hof heeft daartoe (in onderdeel 5.9.1 van zijn uitspraak) geoordeeld dat uitgaande van hetgeen is komen vast te staan omtrent de bedrijfsvoering, de administratie en de jaarrekening van B, de door belanghebbende voorgestane gesplitste behandeling van ongerealiseerde winsten (uitstellen) en ongerealiseerde verliezen (direct nemen) op haar voorverkopen, voorinkopen, futures en valuta-termijncontracten een volstrekt kunstmatig karakter heeft en aldus in strijd komt met goed koopmansgebruik. Het Hof heeft daartoe onder meer redengevend geacht dat B er structureel (op globaal niveau) naar streeft om de prijs- en valutarisico's met betrekking tot haar voorraad- en orderpositie te beheersen en dat zij daarin - getuige de omstandigheid dat de cumulatieve flat priced position naar nihil tendeert - over een langere periode bezien goeddeels slaagt.

5.2. Het eerste middel in het incidentele beroep komt tegen deze oordelen op met een aantal rechts- en motiveringsklachten.

5.3.1. Bij de beoordeling van het eerste middel moet het volgende worden vooropgesteld.

Voor zover ten aanzien van het prijsrisico op cacao

a) sprake is van samenhang tussen enerzijds de voorverkopen en anderzijds voorinkopen en futures dan wel de aanwezigheid van een technische voorraad, en

b) dit prijsrisico op balansdatum in hoge mate beperkt is, brengt het tot goed koopmansgebruik behorende realiteitsbeginsel mee dat deze voorverkopen, voorinkopen, futures en technische voorraad in zoverre in samenhang worden gewaardeerd.

5.3.2. Of sprake is van samenhang als hiervoor in 5.3.1 onder a) bedoeld, dient naar de omstandigheden te worden beoordeeld. Daarbij kan onder meer betekenis worden toegekend aan de aard van de contracten, bezien in het licht van de aard van de aanwezige risico's, en aan de eventuele omstandigheid dat de afdekking van risico's is beoogd. Dit laatste kan volgen uit de administratie, de jaarrekening en/of de economische doelstellingen van de onderneming.

5.3.3. Van een prijsrisico dat in hoge mate beperkt is als hiervoor in 5.3.1 onder b) bedoeld, is sprake indien op balansdatum te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de cacao die begrepen is in de verschillende posten hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot 125 percent. Bij deze toets kunnen gegevens over het waardeverloop van de posten in het verleden een rol spelen, evenals de aard van het dekkingscontract.

5.3.4. In geval van een samenhangende waardering als hiervoor bedoeld, zal een ongerealiseerd verlies op de voorverkopen - bijvoorbeeld in de vorm van een voorziening - uitsluitend in aanmerking mogen worden genomen indien en voor zover op alle in samenhang te waarderen posten gezamenlijk per saldo een ongerealiseerd verlies wordt geleden.

5.4. In het onderhavige geval heeft het Hof in de onderdelen 5.3 en 5.9.1 van zijn uitspraak tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel, gelet op de bedrijfsvoering, de administratie en de jaarrekening van B, sprake is van samenhang tussen de voorverkopen, voorinkopen, de technische voorraad en de futures. Uit de uitspraak van het Hof blijkt evenwel niet of het Hof ook heeft beoordeeld of aan het hiervoor in 5.3.1 onder b) omschreven vereiste wordt voldaan. Hetgeen het Hof heeft overwogen ter motivering van zijn oordeel dat de ongerealiseerde winsten en verliezen als elkaars spiegelbeeld zijn te beschouwen, is in het licht van het hiervoor in 5.3.1 en 5.3.3 overwogene onvoldoende voor de conclusie dat het prijsrisico op balansdatum in hoge mate beperkt is. Het Hof heeft derhalve met zijn oordeel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het eerste middel slaagt in zoverre.

5.5.1. In het onderhavige geval worden tevens valutarisico's gelopen omdat sprake is van vorderingen en schulden uit hoofde van voorverkopen, voorinkopen en futures in veelal vreemde valuta. Met betrekking tot de valutarisico's op die vorderingen en schulden en op valutatermijncontracten is het hiervoor in 5.3.1 tot en met 5.3.4 overwogene van overeenkomstige toepassing.

5.5.2. Het eerste middel slaagt ook voor zover daarin wordt betoogd dat het Hof er ten onrechte van is uitgegaan dat in de (cumulatieve) flat priced position ook valutatermijncontracten zijn begrepen. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat in de door B opgestelde overzichten van haar (cumulatieve) flat priced position, zijnde een positie in hoeveelheden, geen rekening wordt gehouden met valutatermijncontracten. 's Hofs oordeel dat B er structureel naar streeft om - naast het prijsrisico - ook de valutarisico's met betrekking tot haar voorraad- en orderpositie te beheersen en het oordeel dat zij daarin - getuige de omstandigheid dat de cumulatieve flat priced position naar nihil tendeert - over een langere periode bezien goeddeels slaagt, zijn derhalve, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.

5.6. Het eerste middel behoeft voor het overige geen behandeling. Dat geldt ook voor de preliminaire klachten en het tweede, derde en vierde middel. De hierin aan de orde gestelde geschilpunten kunnen, voor zover nodig, na verwijzing aan de orde komen.

6. Slotsom

Gelet op het hiervoor in 4.2.4, 5.4 en 5.5.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang waarbij partijen in de gelegenheid zijn hun stellingen aan te passen in verband met hetgeen in dit arrest is overwogen.

7. Proceskosten

Wat betreft het principale cassatieberoep van de Staatssecretaris acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Wat betreft het incidentele cassatieberoep van belanghebbende zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 43293 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het principale beroep in cassatie als het incidentele beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 2898, derhalve € 1449, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2009.