Home

Hoge Raad, 16-01-2009, BA4664, 43243

Hoge Raad, 16-01-2009, BA4664, 43243

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 januari 2009
Datum publicatie
16 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BA4664
Formele relaties
Zaaknummer
43243

Inhoudsindicatie

Overdracht om niet van toekomstige huurtermijnen door aandeel houder; jaar van winstneming; redelijke wetstoepassing.

Uitspraak

Nr. 43.243

16 januari 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 maart 2006, nr. 04/00329, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, en artikel 21a, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).

1. Het geding in feitelijke instantie

De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998 op nihil, een bedrag van ƒ 83.155 aan verliezen uit voorgaande jaren verrekend met de belastbare winst van het onderhavige jaar, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard,de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en het bedrag aan verrekende verliezen vastgesteld op ƒ 58.319.

De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op

11 april 2007 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en tot vaststelling van het verlies van 1998 op ƒ 3769.

De Staatssecretaris van Financiën heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. A (hierna: A) is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende. Hij is eigenaar van twee winkelpanden die aan derden zijn verhuurd.

3.1.2. Bij notariële akte van 28 december 1995 heeft A de toekomstige huurtermijnen van de winkelpanden voor de periode 29 december 1995 tot en met 31 december 2005 om niet gecedeerd aan belanghebbende.

3.1.3. Belanghebbende heeft op haar balans voor de aangifte vennootschapsbelasting 1995 de contante waarde van de aan haar gecedeerde huurtermijnen geactiveerd als "financiële vaste activa/overige vorderingen." Zij heeft daartegenover aan de creditzijde van de balans een "herwaarderingsreserve" opgenomen. De toelichting op de balans verklaart die post als volgt: "De herwaarderingsreserve is fiscaal te beschouwen als informeel kapitaal". De Inspecteur heeft bij de regeling van de aanslag in de vennootschapsbelasting 1995 op dit punt de aangifte gevolgd.

3.1.4. In de belastingjaren 1996 tot en met 2000 heeft belanghebbende de actiefpost "financiële vaste activa/overige vorderingen" jaarlijks verminderd met het saldo van de afschrijving op de gecedeerde huurtermijnen en de jaarlijkse oprenting van die actiefpost met 5 percent. Zij heeft de jaarlijkse huurontvangsten daartegenover als opbrengst verantwoord. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling 1998 en 1999 de afschrijving op de "financiële vaste activa/overige vorderingen" niet aanvaard. Voor 1998 resulteerde dit in een belastbare winst van ƒ 83.155 in plaats van het aangegeven verlies van ƒ 3769.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de cessie om niet in 1995 als zodanig geen winst voor belanghebbende opleverde, maar een te passiveren informele kapitaalstorting en dat belanghebbende tegenover de als winst verantwoorde vervallen huurtermijnen geen last uit hoofde van afschrijving op de geactiveerde waarde van de gecedeerde huurtermijnen in aanmerking mag nemen. De middelen 1 en 3 richten zich tegen dit oordeel.

3.3. Indien, zoals in het onderhavige geval, een belastingplichtige een vermogensbestanddeel dat bestaat in een recht op toekomstige inkomsten die zonder de overdracht tot heffing van inkomstenbelasting bij hem zouden leiden, om niet overdraagt aan een vennootschap waarvan hij de enig aandeelhouder is, brengt een redelijke wetstoepassing, welke recht doet aan de samenhang tussen de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting, en die strookt met de kostenarresten, met zich dat het voordeel voor de vennootschap, bestaande in de verkrijging om niet van dat vermogensrecht, - ook al vindt dit voordeel zijn oorzaak uitsluitend in de betrekking tussen de vennootschap en de aandeelhouder - bij de bepaling van de winst van die vennootschap in aanmerking moet worden genomen (zie HR 24 oktober 2003, nr. 37881, BNB 2004/44). Deze redelijke wetstoepassing verlangt niet dat de vennootschap onmiddellijk bij de verkrijging van het recht op toekomstige inkomsten dat voordeel als bate in aanmerking moet nemen. Indien evenwel, zoals in het onderhavige geval, het recht niet reeds bij de verkrijging ervan tot de winst is gerekend, staat deze redelijke wetstoepassing eraan in de weg dat in latere jaren de afboeking op de waarde van dat recht ten laste van de winst wordt gebracht. De middelen 1 en 3 kunnen daarom niet tot cassatie leiden.

3.4. Middel 2 faalt eveneens. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is op 3 december 2008 vastgesteld door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2009.